zondag 1 mei 2016

Wieslaw Mysliwski – De laatste hand


‘De laatste hand’ is het derde boek van de grote Poolse schrijver Wiesław Myśliwski dat in het Nederlands is vertaald, wederom op een voortreffelijke wijze door Karol Lesman. Het origineel is uit 2013.


Net als ‘Over het doppen van bonen’ en ‘Steen op steen’ is het verhaal in deze dikke roman niet chronologisch verteld. Hoofdpersoon en verteller is een man op leeftijd die terugkijkt op zijn leven. Hij is een geslaagd zakenman. Hij groeide op in een stadje, waar hij werkte voor een kleermaker en pokerde met de schoenmaker. Zijn moeder verhuurde kamers en zelf ging hij naar de academie om te leren schilderen. Wie zijn vader was, wist hij niet.

Hij vertelt zijn levensverhaal aan de hand van een dik adresboek. De roman begint bij de letter A met een opsomming van namen die beginnen met een A. Dit adresboek draagt hij zijn hele leven mee. Hij schrijft er alles in op, ook namen van mensen die hij niet eens persoonlijk heeft gekend.

In het tweede hoofdstuk heeft de verteller zich teruggetrokken in een pension, waar hij terugkijkt op zijn leven. Hij heeft even overal genoeg van. De telefoon neemt hij niet meer op: “want ook mijn eigen stem kon ik soms niet verdragen.”

Hij mijmert over zijn adresboek. Er staan weinig vrienden in. Daar heeft men er weinig van. Zij vallen na verloop van tijd af en er komen nauwelijks nieuwe bij. Moet hij de doden in zijn adresboek niet schrappen? Van veel namen weet hij niet meer wie er achter schuilgingen. De mens teruggebracht tot een nietszeggend rijtje: naam, achternaam, adres, telefoonnummer.

In onze voorstellingen wordt iemand pas een persoon, filosofeert hij verder. Jezelf zijn betekent helemaal niets. Herinneringen zijn niet te vertrouwen. Zij zijn ondergeschikt aan de verbeelding. “Wie we werkelijk zijn hebben we te danken aan onze verbeelding. En de verbeelding gaat nooit hand in hand met de herinnering, kan geen onderscheid maken tussen waarheid en waanzin.”

‘De laatste hand’ is zo opgebouwd uit een serie verhalen. Soms begint in een verhaal iemand te vertellen, wat dan weer een op zichzelf staand verhaal oplevert. Samen met de niet-chronologische opbouw maakt het soms moeilijk de verhalenlijnen uit elkaar te houden.

Een aantal personen keert steeds terug, waaronder zijn jeugdliefde Maria, die voor hem altijd belangrijk is gebleven. Hij schilderde haar als klein kind. Zij was de dochter van een rechter. Later zag zij zichzelf terug op het schilderij. Hij verloor haar weer uit het oog. Wat rest is een stapeltje liefdesbrieven.

Bij de kleermaker Radzikowksi was hij als jongeman in dienst. Myśliwski beschrijft de wonderlijke mensen die er werkten en die er over de vloer kwamen, zoals de  advocaat Rog-Skwarek, van wie de pakken nooit goed pasten. En dat is lastig: “want iedereen weet dat een advocaat met zijn armen zus en zo moet kunnen bewegen, naar zijn hoofd moet kunnen grijpen als het proces de verkeerde kant op gaat en de aanklager overwicht krijgt, en dan mag een pak hem niet gevangenhouden.” Maar de advocaat was niet op te meten, telkens had hij andere maten. “Helaas bestaan zulke ongrijpbare mensen.”

Een andere bijzonder figuur in het boek is schoenmaker Mateja. De verteller ging er heen om te pokeren en om zijn verhalen aan te horen. Mensen stonden vaak voor niets voor de deur, ze zagen hem zitten, maar hij hield de deur gesloten. Het pokerspel ging voor.

Mateja kende de mensen via hun schoenen. Aan hoe iemand loopt en hoe zijn schoenen slijten kun je alles over het karakter te weten komen. “Want weet u, het betekent heel veel of iemand met zijn voeten uit elkaar staat of juist naar elkaar toe en hij zal het niet eens zelf zien, pas de schoenmaker ziet het.”

De schoenmaker leeft nu niet meer. Hij stierf in armoede. Onder het communisme kon hij bestaan, maar in de nieuwe tijd had hij geen werk meer.

De moeder van de verteller had een pension. Eindeloos en met veel humor wordt uitgeweid over de verschillende menu’s en de verwikkelingen met autoriteiten. Moeten er appels in het jasje met omelet op het menu staan? Het is beter van niet, want omelet lijkt op kotelet. “Misschien kennen ze het woord niet en denken ze nog dat het vlees is.”

In het pension ontmoet hij een bouwopzichter, die er logeert. Het is een wonderlijke kerel: hij is beleefd, leest boeken en drinkt niet.  En hij heeft belangstelling voor zijn schilderijen. De bouwopzichter vertelt zijn levensverhaal. Hij was zelf beeldhouwer en wilde een beeld maken ter nagedachtenis aan de weduwen van het land, maar niemand wilde zijn beeld hebben.

De oorlog speelt in ‘De laatste hand’ een bescheiden rol in vergelijking met de andere twee vertaalde romans, maar hij is wel altijd aanwezig. De schoenmaker praat over de tijd van voor de oorlog, toen er nog vraag was naar kwaliteitsschoenen. Er wordt  weleens geklaagd: “zelfs de ouderen hoorde je zo nu en dan zeggen dat het hier zonder oorlog maar een saaie boel was, dat er nooit iets gebeurde. Soms kwam er een auto langs en dat was het. Of we gingen naar de trein kijken. Maar de trein kwam aan, vertrok en dan kon je weer naar huis.”

Radzikowski de kleermaker werd tot het einde van de oorlog met rust gelaten. Hij vraagt zich af waarom zijn leerling hem verlaat om schilder te worden. “Een kleermaker zal altijd een kleermaker zijn, oorlog of geen oorlog, want ook in de oorlog trekken mensen kleren aan. Hitler was een schilder en je ziet wat er van hem geworden is.” Helaas voor Radzikowski is hij in de moderne tijd niet meer nodig. Mensen kopen geen maatpakken meer en herstellen is er ook niet meer bij.

Mooi is hoe Myśliwski zomaar van één verhaal in een ander overstapt. Aan de hand van een herinnering aan een jeugdvriend volgt een hele verhandeling over fotografie. De eeuwige angst lag aan de basis van de fotografie. “In elk geval had de mens dan eindelijk de uitvinding die hem het geloof staafde dat hij bestond, bestaat en zal bestaan.” Maar de tijd kun je niet tegenhouden, “de tijd heeft lak aan onze foto's.”

Hij heeft zelf een hekel aan het bekijken van foto’s. Zijn jeugdvriend daarentegen reisde veel en legde alles vast. De vriend bekijkt zijn albums met gretigheid, het geeft zijn leven zin. “Zielig zijn de mensen die hebben geleefd toen er nog geen fototoestel bestond.” Hij wil zijn jeugdvriend opzoeken, maar hij blijkt  overleden. Hij is met zijn auto een ravijn in gereden. Hij gaat naar de plek toe om hem vast te leggen, op foto.

Tegen einde van ‘De laatste hand’ keert hij terug naar zijn geboortestad, de plaats waar zijn geliefde Maria woonde. Maar hij heeft geen adres. In een laatste brief had zij afscheid van hem genomen. “Wie was ik voor haar? Ik kan mezelf daar tot op de dag van vandaag geen antwoord op geven. Dus restte me nog slechts naar het kerkhof te gaan en dolend tussen de grafheuvels te zoeken naar haar graf. Alleen, welk kerkhof?”

Zo eindigt deze prachtige zoektocht waar hij begon, bij hemzelf. Aan de hand van zijn adresboek passeerde een hele stoet mensen met hun verhalen. Het bracht hem geen antwoorden, alleen anekdotes. Slechts in de verbeelding bestaat de mens, niet in de herinnering. ‘De laatste hand’ eindigt met een droom waarin Maria hem nog een allerlaatste brief schrijft. Zij leeft.

‘De laatste hand’ is even anekdotisch en gelaagd als de andere twee vertaalde boeken. De verteltrant is soms redelijk ingewikkeld. Persoonlijk vond ik ‘Over het doppen van bonen’ en ‘Steen op steen’ boeiender dan deze roman, maar dat is geen reden om het prachtige boek niet te lezen. Ik kijk uit naar de volgende vertalingen van deze meesterlijke verteller.


Geen opmerkingen: