‘De laatste
hand’ is het derde boek van de grote Poolse schrijver Wiesław Myśliwski dat in
het Nederlands is vertaald, wederom op een voortreffelijke wijze door Karol
Lesman. Het origineel is uit 2013.
Net als
‘Over het doppen van bonen’ en ‘Steen op steen’ is het verhaal in deze dikke
roman niet chronologisch verteld. Hoofdpersoon en verteller is een man op
leeftijd die terugkijkt op zijn leven. Hij is een geslaagd zakenman. Hij groeide op in een stadje, waar hij werkte voor een kleermaker en pokerde met de
schoenmaker. Zijn moeder verhuurde kamers en zelf ging hij naar de academie om
te leren schilderen. Wie zijn vader was, wist hij niet.
Hij vertelt
zijn levensverhaal aan de hand van een dik adresboek. De roman begint bij de
letter A met een opsomming van namen die beginnen met een A. Dit adresboek
draagt hij zijn hele leven mee. Hij schrijft er alles in op, ook namen van
mensen die hij niet eens persoonlijk heeft gekend.
In het
tweede hoofdstuk heeft de verteller zich teruggetrokken in een pension, waar
hij terugkijkt op zijn leven. Hij heeft even overal genoeg van. De telefoon
neemt hij niet meer op: “want ook mijn eigen stem kon ik soms niet verdragen.”
Hij mijmert
over zijn adresboek. Er staan weinig vrienden in. Daar heeft men er weinig van.
Zij vallen na verloop van tijd af en er komen nauwelijks nieuwe bij. Moet hij
de doden in zijn adresboek niet schrappen? Van veel namen weet hij niet meer
wie er achter schuilgingen. De mens teruggebracht tot een nietszeggend rijtje:
naam, achternaam, adres, telefoonnummer.
In onze
voorstellingen wordt iemand pas een persoon, filosofeert hij verder. Jezelf
zijn betekent helemaal niets. Herinneringen zijn niet te vertrouwen. Zij zijn ondergeschikt
aan de verbeelding. “Wie we werkelijk zijn hebben we te danken aan onze
verbeelding. En de verbeelding gaat nooit hand in hand met de herinnering, kan
geen onderscheid maken tussen waarheid en waanzin.”
‘De laatste
hand’ is zo opgebouwd uit een serie verhalen. Soms begint in een verhaal iemand
te vertellen, wat dan weer een op zichzelf staand verhaal oplevert. Samen met
de niet-chronologische opbouw maakt het soms moeilijk de verhalenlijnen uit
elkaar te houden.
Een aantal
personen keert steeds terug, waaronder zijn jeugdliefde Maria, die voor hem
altijd belangrijk is gebleven. Hij schilderde haar als klein kind. Zij was de
dochter van een rechter. Later zag zij zichzelf terug op het schilderij. Hij verloor
haar weer uit het oog. Wat rest is een stapeltje liefdesbrieven.
Bij de
kleermaker Radzikowksi was hij als jongeman in dienst. Myśliwski beschrijft de
wonderlijke mensen die er werkten en die er over de vloer kwamen, zoals de advocaat Rog-Skwarek, van wie de pakken nooit
goed pasten. En dat is lastig: “want iedereen weet dat een advocaat met zijn
armen zus en zo moet kunnen bewegen, naar zijn hoofd moet kunnen grijpen als
het proces de verkeerde kant op gaat en de aanklager overwicht krijgt, en dan
mag een pak hem niet gevangenhouden.” Maar de advocaat was niet op te meten,
telkens had hij andere maten. “Helaas bestaan zulke ongrijpbare mensen.”
Een andere
bijzonder figuur in het boek is schoenmaker Mateja. De verteller ging er heen om te pokeren en om zijn verhalen aan te horen. Mensen stonden vaak voor
niets voor de deur, ze zagen hem zitten, maar hij hield de deur gesloten. Het
pokerspel ging voor.
Mateja kende
de mensen via hun schoenen. Aan hoe iemand loopt en hoe zijn schoenen slijten
kun je alles over het karakter te weten komen. “Want weet u, het betekent heel
veel of iemand met zijn voeten uit elkaar staat of juist naar elkaar toe en hij
zal het niet eens zelf zien, pas de schoenmaker ziet het.”
De
schoenmaker leeft nu niet meer. Hij stierf in armoede. Onder het communisme kon
hij bestaan, maar in de nieuwe tijd had hij geen werk meer.
De moeder
van de verteller had een pension. Eindeloos en met veel humor wordt uitgeweid over
de verschillende menu’s en de verwikkelingen met autoriteiten. Moeten er appels
in het jasje met omelet op het menu staan? Het is beter van niet, want omelet
lijkt op kotelet. “Misschien kennen ze het woord niet en denken ze nog dat het
vlees is.”
In het
pension ontmoet hij een bouwopzichter, die er logeert. Het is een wonderlijke
kerel: hij is beleefd, leest boeken en drinkt niet. En hij heeft belangstelling voor zijn
schilderijen. De bouwopzichter vertelt zijn levensverhaal. Hij was zelf
beeldhouwer en wilde een beeld maken ter nagedachtenis aan de weduwen van het
land, maar niemand wilde zijn beeld hebben.
De oorlog
speelt in ‘De laatste hand’ een bescheiden rol in vergelijking met de andere
twee vertaalde romans, maar hij is wel altijd aanwezig. De schoenmaker praat
over de tijd van voor de oorlog, toen er nog vraag was naar kwaliteitsschoenen.
Er wordt weleens geklaagd: “zelfs de
ouderen hoorde je zo nu en dan zeggen dat het hier zonder oorlog maar een saaie
boel was, dat er nooit iets gebeurde. Soms kwam er een auto langs en dat was
het. Of we gingen naar de trein kijken. Maar de trein kwam aan, vertrok en dan
kon je weer naar huis.”
Radzikowski
de kleermaker werd tot het einde van de oorlog met rust gelaten. Hij vraagt
zich af waarom zijn leerling hem verlaat om schilder te worden. “Een
kleermaker zal altijd een kleermaker zijn, oorlog of geen oorlog, want ook in
de oorlog trekken mensen kleren aan. Hitler was een schilder en je ziet wat er
van hem geworden is.” Helaas voor Radzikowski is hij in de moderne tijd niet
meer nodig. Mensen kopen geen maatpakken meer en herstellen is er ook niet meer
bij.
Mooi is hoe
Myśliwski zomaar van één verhaal in een ander overstapt. Aan de hand van een
herinnering aan een jeugdvriend volgt een hele verhandeling over fotografie. De
eeuwige angst lag aan de basis van de fotografie. “In elk geval had de mens dan
eindelijk de uitvinding die hem het geloof staafde dat hij bestond, bestaat en
zal bestaan.” Maar de tijd kun je niet tegenhouden, “de tijd heeft lak aan onze
foto's.”
Hij heeft
zelf een hekel aan het bekijken van foto’s. Zijn jeugdvriend daarentegen reisde
veel en legde alles vast. De vriend bekijkt zijn albums met gretigheid, het
geeft zijn leven zin. “Zielig zijn de mensen die hebben geleefd toen er nog
geen fototoestel bestond.” Hij wil zijn jeugdvriend opzoeken, maar hij
blijkt overleden. Hij is met zijn auto
een ravijn in gereden. Hij gaat naar de plek toe om hem vast te leggen, op foto.
Tegen einde
van ‘De laatste hand’ keert hij terug naar zijn geboortestad, de plaats waar
zijn geliefde Maria woonde. Maar hij heeft geen adres. In een laatste brief had
zij afscheid van hem genomen. “Wie was ik voor haar? Ik kan mezelf daar tot op
de dag van vandaag geen antwoord op geven. Dus restte me nog slechts naar het
kerkhof te gaan en dolend tussen de grafheuvels te zoeken naar haar graf.
Alleen, welk kerkhof?”
Zo eindigt
deze prachtige zoektocht waar hij begon, bij hemzelf. Aan de hand van zijn
adresboek passeerde een hele stoet mensen met hun verhalen. Het bracht hem geen
antwoorden, alleen anekdotes. Slechts in de verbeelding bestaat de mens, niet
in de herinnering. ‘De laatste hand’ eindigt met een droom waarin Maria hem nog
een allerlaatste brief schrijft. Zij leeft.
‘De laatste
hand’ is even anekdotisch en gelaagd als de andere twee vertaalde boeken. De
verteltrant is soms redelijk ingewikkeld. Persoonlijk vond ik ‘Over het doppen
van bonen’ en ‘Steen op steen’ boeiender dan deze roman, maar dat is geen reden
om het prachtige boek niet te lezen. Ik kijk uit naar de volgende vertalingen
van deze meesterlijke verteller.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten