woensdag 14 mei 2014

Helene Swarth – Een mist van tranen


Hélène Swarth (1859-1941) is zo goed als vergeten. Dat was anders aan het eind van de negentiende eeuw. Vanaf haar eerste bundels werd Swarth geprezen door de Tachtigers Willem Kloos, Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey. Hélène Swarth was in deze tijd de meest vooraanstaande dichteres van het Nederlandse taalgebied. Zij was ondanks haar teruggetrokken leven alom geliefd. Swarth beleefde enkele dramatische liefdes; echt gelukkig was zij niet vaak.


In de twintigste eeuw werd haar roem langzaam minder. Toen zij op hoge leeftijd stierf was zij inmiddels totaal vergeten. Haar nagelaten werk –een paar volledige bundels – werden niet eens meer uitgegeven.

De poëzie van Swarth is vrij traditioneel. “Door de zuiverheid van uitdrukking wist zij een volmaakte eenheid van vorm en inhoud te bereiken.“ Zij schreef liefdespoëzie. Veel van haar gedichten gaan over de natuur en over de seizoenen. En zij schreef veel over het verlangen naar god. Daarnaast lees je ook steeds de twijfel aan god in haar gedichten.

In deze verzamelbundel ‘Een mist van tranen’ uit 1973 zijn gedichten opgenomen uit haar gehele oeuvre. Het zijn geen vrolijke verzen. Hoewel zij veel schrijft over de lente, en over vogels en bloemen eindigen veel gedichten in mineur. ‘Bloemenlied’ begint met een zonnige ‘crocus’, de meidoorn en ‘Vrede-valleien vol vogelvertier’. Het eindigt met treurrozen en ‘Suizeln en dromen in tuinen van rouw’.

‘Zomerlied’ begint verstild met de regels: ‘Waar de landweg splits in vieren / Bij de blauwe der rivieren.’ Je voelt al wel de dreiging en het eindigt inderdaad met de dood: “Wil ik zeven wilde nachten / Op de bleke veerman wachten, / Die mij roeien zal met zachte / Riemenslag naar Land van Dood.”

Het gedicht ‘En die afgrond, zo donker daaronder’ heeft elke tweede regel dit refrein van de titel. Tussendoor  gaat het om purperen wijn en stralende  bloeiende schijn, maar telkens duikt die afgrond weer op.

In “Een moeder’ bezingt zij de dood van een kind. Vanaf regel 1 is duidelijk dat haar zoon ten dode is opgeschreven. Een regel verder spreekt zij van hem ‘Die, pijndoorfolterd, kreunend, de ogen sloot” ‘De dodewagen' is ook mooi. Je hoeft niet te raden naar het onderwerp van dit gedicht.

Hélène Swarth schreef prachtige poëzie. Zij was niet bepaald een lachebekje, maar mijn keuze van de citaten is misschien wat eenzijdig. Om af te sluiten een volledige gedicht van de ten onrechte vergeten dichteres.

Het gele huis

Ik ben ziek van heimwee naar 't gele huis,
In het lommer van groene linden,
Waar zongen belovend hun neurie-geruisch
De droomige zomerwinden.

Nu wilde ik wel reizen naar 't gele huis
En luistren naar 't suizlen der linden
En droomen van liefde in mijn zonnige kluis
En omhelzen wie trouw mij beminden.

Doch zoo ik nu belde aan het gele huis,
Wie zou ik er wedervinden?
- In een zwarte kluis zijn mijn lieven thuis
En geveld zijn de zingende linden.

Geen opmerkingen: