Het nieuwste deeltje in de serie Terloops van uitgeverij Van Oorschot is van Otto de Kat, pseudoniem voor Jan Geurt Gaarlandt. Ik was even verrast toen ik begon te luisteren naar het boek waarin hij wandelt door het Munikkenland van zijn jeugd terugdenkt aan het dijkhuisje van zijn ouders. Hij groeide toch op in Rotterdam? Als ik de achterflap had gelezen had ik eerder begrepen dat het een vakantiehuis was waar zijn ouders vanaf 1958 de zomers doorbrachten. In 1976 werd het huis afgebroken als onderdeel van de dijkverbreding ter bescherming tegen watersnoodrampen.
Terloops is een wandelboekenreeks, maar in dit boekje wordt weinig gewandeld. De schrijver loopt weliswaar over de dijken rond het Munnikenland, onderdeel van de Bommelerwaard, en bezoekt slot Loevestein, maar hij denkt vooral terug aan vroeger. Als kind speelde hij in dit gebied, vanaf zijn vijftiende mocht hij van zijn vader met zijn Renault Dauphine rondrijden. De toon is nostalgisch en hij is er zich terdege van bewust dat het geheugen een verzinselmachine is. Hij denkt terug aan toen hij met zijn vijfenvijftigjarige vader een alweer afgebroken toren beklom. Hij hielp hem omhoog en zijn vader hijgde toen hij boven kwam en meteen een sigaret opstak. Hij mompelde hoe magnifiek het uitzicht was, het uitzicht op zijn geboortegrond. Toen ze weer beneden waren bedankte zijn vader hem dat hij hem meegenomen had naar die toren van weemoed. Meteen bedenkt de schrijver dat hij dit verzonnen heeft, want een toren van weemoed is niks voor zijn vader om te zeggen.
De titel van het boekje is de titel van een bekend gedicht van Nijhoff, waarvan de eerste regels luiden: ‘Ik zou een dag uit vissen,/ ik voelde mij moedeloos./ Ik maakte tussen de lissen/ met de hand een wak in het kroos.’ Op de middelbare school leerde hij het uit zijn hoofd, droeg het voor en is het later nooit vergeten. Hij polste voorzichtig bij zijn leraar Nederlands of schrijven iets voor hem zou zijn; het antwoord stelde hem niet teleur. Misschien is met het voordragen van dit gedicht zijn schrijverschap begonnen.
Mooi is hoe Otto de Kat in zestig pagina’s allerlei lijnen met elkaar verbindt, zoals de dood van zijn vader met de veranderingen in het gebied en het afbreken van hun dijkhuisje. Hij mengt heden en verleden van bijvoorbeeld Slot Loevenstein en beschrijft de jeugdherinneringen die het gebied oproepen. Hij geeft ook korte beschouwingen over het geheugen en het verleden als een zwart gat waar je in kunt verdwijnen. Leuk is ook dat hij de Bommelerwaard kan koppelen aan de dichter Nijhoff en zijn beroemde regel: ‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien’. Het kind en ik is een prachtige aanwinst in deze wandelboekenreeks, een reeks die voor mij nog lang mag blijven doorgaan.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten