maandag 22 december 2025

Alexander Baneman – De schim van Raamswolde


De schim van Raamswolde is een briefroman, maar de reden dat ik het boek las is vooral dat de hoofdpersoon een schaker is en dat de roman mij door een fanatiek schaker werd aangeraden. Allard van Benniq Methorst schaakte vroeger op hoog niveau, maar later legde hij zich toe op correspondentieschaak, wat meer past bij zijn manier van leven. Hij woont teruggetrokken in een huis een paar kilometer buiten het dorp Raamswolde. Allard komt zijn erf niet af, zelfs zijn hond laat hij uitsluitend rond zijn huis lopen. Het verhaal speelt in 1986 en 1987, toen er nog per brief werd gecommuniceerd en toen het professioneel correspondentieschaak nog bestond.


Deze opzet heeft iets nostalgisch, wat ik ook las in De laatste schaker van Max Pam: het verlangen naar de tijd waarin computers nog niet de dienst uitmaakten en waarin schakers leefden als bohemiens. Allard was ook ooit een sociaal persoon, hij speelde toernooien in het buitenland, had vrienden en vriendinnen, en dronk regelmatig een glas in het café. Dat ligt achter hem. Hij werd meer en meer door sociale angsten overvallen en trok zich terug uit de wereld. Correspondentieschaak paste goed bij deze manier van leven. In de roman schrijft hij aan vrienden, exen en aan een jonge schaker uit het dorp. De antwoorden lees je niet, en soms zijn die er ook niet omdat hij de brieven niet allemaal verstuurd. Je kunt je zelfs afvragen in hoeverre wat hij schrijft wel enige relatie met werkelijkheid heeft, omdat je alles uitsluitend vanuit zijn solipsistische wereldbeeld krijgt voorgeschoteld en hij geregeld lijkt te zeggen dat wat zich buiten zijn erf afspeelt voor hem niet echt bestaat.

 

Een van de redenen van zijn teruggetrokkenheid ligt in zijn jeugd en de relatie met zijn vader. Heel knap doseert Baneman dit verhaal en langzaam wordt het beeld duidelijk aan de hand van anekdotes en herinneringen. Zijn moeder stierf bij zijn geboorte, zijn vader gaf hem nauwelijks aandacht en bezorgde hem een gigantisch schuldgevoel over de dood van zijn moeder. Naast deze jeugdherinneringen schrijft Allard veel over zijn vriendschappen en zijn relaties. Hoe hij meer en meer alleen kwam te staan heeft te maken met zijn jeugd, maar ook met zijn keuze voor het schaakspel en zijn eigengereidheid. Hij lijkt zelfs niet helemaal te snappen waarom een ex hem in de steek liet, terwijl als lezer dit niet zo moeilijk te begrijpen is.

 

Zo geeft Baneman vaker de lezer subtiel meer informatie dan Allard tot zich lijkt te nemen. Hij wordt met uitzetting bedreigd, omdat er door het dorp een treinspoor gepland staat. Op de brieven die hij hierover krijgt van ene heer van Andel reageert hij kenmerkend. Hij hoont de argumenten weg en vat de briefwisseling op als een schaakpartij, waarbij hij aan de winnende hand is. Als lezer begrijp je dat uitzetting onvermijdelijk is, maar Allard volhardt in zijn weigering dit te erkennen. Aan het einde van de roman wordt dit wel steeds ongeloofwaardiger. Hij krijgt geen boodschappen meer bezorgd en hoort dat er huizen in het dorp zijn ontruimd en afgebroken, maar toch denkt hij dat Van Andel – die hem niet meer antwoordt – aan het bluffen is.

 

Los hiervan biedt de roman mooie schaakanekdotes en bespiegelingen over het spel. Uitvoerig wordt de schaker Tsjacharin geportretteerd waarin je de wereldkampioen Tal herkent, die zijn tegenstanders ook wist te beheksen. Allard lukt het niet om een correspondentiepartij tegen hem uit te spelen en op den duur doemt hij ook op als hij tegen andere schakers speelt. Allard ziet schaken niet als een rationeel spel waarin het objectieve denken heerst, maar juist als een psychologische strijd, vol emotie en irrationaliteit. Aan zijn schaakleerling schrijft hij dat je wel degelijk door geluk kunt winnen van een sterkere speler. Soms noemt hij schaken gevaarlijk, hij raadt zelfs mensen af het te spelen en benoemt het sadisme van schakers. ‘Schakers zijn over het algemeen geen mensen die echt iets in de melk te brokkelen hebben, fysiek onmachtig zijn, niet in loondienst zouden kunnen werken, niemand uit kunnen kafferen, und so weiter. Aan het bord kun je dan trachten toch iets van macht uit te oefenen op een ander.’

 

Door het denken van een schaker te combineren met jeugdverhalen, relatieproblemen en de maatschappelijk dwang om zijn huis te verlaten heeft Baneman de briefroman afwisselend genoeg gemaakt om tot het einde te blijven lezen. Tussendoor geeft verschillende redenen waarom hij zijn erf niet verlaat. De mooiste vind ik dat hij ontkent levens- of doodsangst te hebben en vervolgens zijn situatie vergelijkt met een drenkeling. ‘Stel je voor, je zit in een bootje midden op zee en je weet dat er een hongerige haai in de buurt zwemt. Zodra je het water in springt zul je verslonden worden, dat is een zekerheid. Het zou dan toch belachelijk zijn om jou te bestempelen als een selachofoob als je liever aan boord blijft.’ Ik kende het woord niet, maar een selachofoob is iemand met overdreven of irrationele angst voor haaien.

Geen opmerkingen: