Auke Hulst schrijft opmerkelijke boeken. ‘Kinderen van het ruige land’ speelt zich af op het platteland waar twee broers zich ver van andere mensen staande houden. Een vader ontbreekt, de moeder voedt haar kinderen niet op. In ‘Slaap zacht Johnny Idaho’ is de omgeving de drie hoofdpersonen vijandig gezind. Op de eilandengroep, ergens in de nabije toekomst, heerst controle. Er is dreiging, maar wie of wat er dreigt wordt nooit precies duidelijk.
‘En ik
herinner me Titus Broederland’ is van een ander genre, geschreven in en andere
stijl, maar er zijn overeenkomsten met de twee eerdere boeken. De hoofdpersoon denkt
aan het begin van het verhaal terug aan hoe hij achter zijn broer Titus
aanliep. De eerste twee pagina’s zitten vol mysterie. “Vergeet het huis dat is
opgeslokt, de gaard en het bos, vergeet het water dat wegvloeide in de gapende
aarde. De muziek die wij maakten. En hem.”
De
hoofdpersoon is nu veilig, maar hij verwijst in bijna Bijbelse termen naar
vreselijke gebeurtenissen. Zijn broer Titus, waar hij een haat-liefde
verhouding mee had, leeft niet meer. Zoveel is duidelijk.
Dan begint het
sprookjesachtige verhaal onder de titel ‘Hoe het thuis was’. De twee broers
groeien op een boerderij op. Er is een vader, de moeder is gestorven in het
kraambed. Het zijn tweelingbroers, die door de dorpelingen, waar nauwelijks
contact mee is, als duivelskinderen worden bestempeld. Zij voeden zichzelf op,
naar school gaan zij niet.
Mooi
beschrijft Hulst hoe de buitenwereld langzaam vorm krijgt, zowel voor de lezer
als voor de twee broers. Er zitten elementen in van onze wereld: volksmuziek,
een ouderwetse platenspeler, een wapen, maar de periode waarin het zich afspeelt
kun je er niet uit afleiden. Het is een andere wereld. De godsdienst die buiten
heerst lijkt sterk op het christendom. ‘De Edicten en Historiën van de heer
onze schepper’, zo heet het heilige boek. Andere boeken zijn verboden in deze
wereld, net als muziek.
De vader
houdt zich niet aan deze geboden. Hij neemt een gitaar mee naar huis, waarop de
jongens leren spelen. Vreemd genoeg lukt het hen de gitaar te stemmen; daarna
krijgen zij papieren met diagrammen van hun vader, waarmee zij kunnen oefenen.
De sprookjeswereld die in sommige opzichten weer wel op onze wereld lijkt, vind
ik goed beschreven. Maar dergelijke onwaarschijnlijke details maken het verhaal
helaas wat minder geloofwaardig. Zo benoemen de broers dingen die zij nooit
eerder hebben waargenomen en die zij direct herkennen. Deels kunnen zij dit uit
de illegale boeken hebben geleerd, maar niet alles. Later in het verhaal
herkent hij bijvoorbeeld lepelaars, scholeksters en een eidereend. Dat stoort
mij dan.
De twee broers
zijn sterk van elkaar afhankelijk. Zij zijn gelijken, maar moeten ook
verschillen. Als tweelingbroers zijn ze niet veilig voor de mensen uit de
buitenwereld. Titus is sterker, groeit harder en hij heeft een geheim. De littekens
op zijn rug en de vreemde eigen taal die hij weleens spreekt hebben hier alles
mee te maken. Zijn ruwe gedrag duidt op frustratie. De verteller is rustiger
dan zijn broer, volgzamer. En hij heeft meer interesse in boeken.
Wanneer de
jongens wat ouder zijn voltrekt zich een drama. Zij moeten vluchten. In het
Overbos hebben zij een gat ontdekt, waarin de aarde verdwijnt. Dit zinkgat
groeit en groeit en slokt alles op. Hun boerderij met alles erop en eraan, gaat
ten onder. Samen trekken zij westwaarts, weg van het zinkgat en zoals Titus
beweert op weg naar zee.
Het boek
krijgt nu iets van een road-movie of een western. Hoewel muziek verboden is
proberen de broers door het spelen van gitaarmuziek geld te verdienen. En Titus pikt alles waar hij zijn hand op kan
leggen. Zij slapen meestal in de buitenlucht. De mensen die zij tegenkomen zijn
stuk voor stuk boosaardig. Maar velen zijn ook passief. De gelovige bevolking
blijft en wacht op het zinkgat.
De broers
doen er alles aan om niet als tweelingbroers herkent te worden. Zij voelen zich
als opgejaagde dieren. Hulst beschrijft de omzwervingen alsof zij een
oorlogsgebied doortrekken. Zij ontmoeten een prediker die de mensen opjut. Er
vindt een pogrom plaats.
Goed is hoe
Hulst het aardbloed beschrijft. Het is de brandstof in dit land. Het komt uit
de grond, het wordt opgepompt en gebruikt voor kachels en bloedlampen. Het
goedje heeft ook iets naars en raadselachtigs. Is er een verband met het
zinkgat? “Nu was de mens dus zelf bloedzuiger geworden, de aarde haar
gastlichaam.”
De trip van
de broers krijgt een verrassend einde. Naarmate zij de wereld achter zich
laten, komt de nadruk in het verhaal meer op hun onderlinge relatie te liggen.
“We lopen in elkaar over als communicerende vaten” De relatie verslechtert,
maar zij kunnen niet zonder elkaar: “er zijn teveel gesprekken nooit gevoerd.”
Alleen
verder gaan is geen optie. In dit verlaten landschap kun je ten onder gaan aan
eenzaamheid. Heel sterk voel je deze beklemming in de vijandige omgeving. Hulst
schets een dystopie, met sprookjesachtige elementen. Het is wel een
sprookjesland vol boosaardige heksen. Toch lijkt deze wereld op de onze. Je
kunt het zien als een dierlijke, Middeleeuwse vorm van leven. Er bestaan door
een god gegeven geboden, maar daarbuiten heerst chaos, een strijd van allen
tegen allen. En er is het zinkgat, de grote gelijkmaker.
Vreemd
genoeg zijn autoriteiten nergens zichtbaar. Dit gegeven komt overeen met de
wereld die Hulst eerder schiep in ‘Slaap zacht Johnny Idaho’. De relatie tussen
de twee broers die op zichzelf zijn aangewezen is terug te vinden in ‘Kinderen
van het ruige land’. Toch is ‘En ik herinner me Titus Broederland’ een totaal
ander boek. Ik had zelf even tijd nodig om er goed in te komen, maar dan gaat
het echt leven. Bovendien is het is een mooi boek om na lezing over door te
praten en over te fantaseren. Auke Hulst is in de maand november op tournee
langs boekwinkels. Dé kans om hem te ontmoeten en met hem in gesprek te gaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten