“De portier
is een invalide”. Zo luidt de beroemde openingszin van deze klassieker. De toon
is gezet. Hoofdpersoon Alfred Issendorf, voor zijn promotieonderzoek op zoek
naar meteorietinslagen in Noorwegen, staat meteen op achterstand. Als op pagina
één de portier al niet functioneert, wat zegt dat over de rest van de
onderneming?
Alfred
heeft een afspraak in Oslo met Professor Nummedal, die hem luchtfoto’s zou
leveren van het gebied waar Alfred onderzoek gaat doen. Helaas kan de oude man
niks voor hem doen. Alfred start zijn onderzoek zonder foto’s.
Er is nog
iets aan de hand met de openingszin. Wat er niet staat is dat de portier blind
is. In de rest van de scene wordt dit niet expliciet genoemd. Pas later in het
boek wordt er over de arme man gesproken en wordt er verwezen naar zijn bijzondere
horloge en wordt gezegd dat hij blind is.
In de
eerste scene heeft Alfred de blindheid van de portier niet opgemerkt. Hij ziet
als verteller niet alles, maar de oplettende lezer had het kunnen weten. In de
rest van de roman past Herman deze schrijverstruc regelmatig toe. Alfred is
onhandig en sullig, trekt voorbarige conclusies en ziet soms dingen die er niet
zijn. Hij is kortom een onbetrouwbare verteller. In het hele boek wordt vooruit
gewezen naar mislukkingen die komen. In Oslo loopt hij al, op zoek naar zijn
hotel, de verkeerde kant op. “Ik verdwaal altijd, overal.”
Het
ontbreken van luchtfoto’s maken zijn onderneming hopeloos. Daarbij komt dat
zijn hypothese - sommige gaten in de bodem zijn veroorzaakt door
meteorietinslagen – buiten zijn leermeester Sibbelee door niemand wordt
gedragen, zeker niet door Nummedal. De twee wetenschappers staan niet op goede
voet met elkaar. Of overdrijft Alfred hier om zijn mislukkingen te verklaren?
Alfred
reist naar het Noorden waar hij zijn vriend Arne ontmoet. Hij maakt zich zorgen
hem mis te lopen - alweer een vooruitwijzing – en denkt hem te zien op een
boot. Er zwaaien mensen naar hem, maar het blijkt toch voor iemand anders
bedoeld te zijn. Of zwaait men toch naar hem?
Hij treft
Arne op de plek waar zij hebben afgesproken. Hoewel zijn materiaal er versleten
uit ziet is Arne beter voorbereid op de tocht dan Alfred. Zij reizen verder. “Om
half elf stappen Arne en ik voorgoed uit
in Skoganvarre.” Daar ontmoeten zij Qvigstad en tot Alfreds verbazing een vierde
jongen: Mikkelsen. De twee zijn uitstekend toegerust: mooie tent, stevige
rugzak, waarin alles droog blijft.
Vanaf het
begin van de reis is het duidelijk dat Alfred de minst ervarene is. Hij is
bovendien erg onhandig. De drie delen de rugzakken in, zorgen voor het eten en
lopen vlot over gladde stenen en door riviertjes.
Voor Alfred
is het de hel. Hij raakt steeds achter, de muggen prikken hem lek, hij
struikelt, verwondt zich en al zijn spullen worden nat. Hermans weet hier de
tocht en de ellende van Alfred fantastisch uit te beelden. Het wordt niet
steeds erger, maar de miserabelere omstandigheden en de vermoeidheid zijn
constant. Door de muggen, de kou en het snurken van Arne kan Alfred nauwelijks
slapen. De onderneming valt zwaar tegen. “Bergen worden altijd hoger zodra je
ze gaat beklimmen”
Wat drijft
Alfred? Zijn onderzoek is zinloos. Hij denkt meer en meer in samenzweringen.
Door de vijandschap tussen Sibbelee en Nummedal is hij gedwarsboomd. Als blijkt dat Mikkelsen wel
luchtfoto’s heeft van het gebied raakt hij geheel van slag. Hij zou hem willen
doodtrappen. Was het opzet? Gaf Nummedal Mikkelsen de foto’s om hem tegen te
werken? Wanneer hij de foto’s nauwkeurig bekijkt blijkt er niets op te staan
dat zou kunnen wijzen op meteorietgaten. De vertwijfeling is totaal.
Deze twijfel
en de misverstanden projecteert hij ook op anderen. Iedereen houdt iedereen
voor de gek! Verderop in het boek is er een discussie, of gedachtestroom -
beide vormen gaan nogal eens in elkaar over bij Hermans – over oorspronkelijkheid
en eerlijkheid. De conclusie is: “van groot tot klein, allemaal eindigen we als
bedrieger.” De chirurg, de bakker, de automonteur. “Iedereen komt als inbreker
aan de kost.”
Uiteraard
kun je het bedrog toepassen op de ontwikkeling die Alfred zelf doormaakt. De
belangrijkste vooruitwijzing, het noodlot hangt voortdurend over de tocht. Qvigstad en Mikkelsen zijn op een ochtend
verdwenen, zij kiezen een andere route. Alfred en Arne blijven achter. Door
alweer een misverstand loopt Alfred later alleen in het oneindige landschap.
Hij is Arne kwijtgeraakt en gaat naar hem op zoek. Dagen later vindt hij hem,
liggend onder aan een helling, met zijn hoofd tegen een steen. “Dit is geen
slapen. Dit is nooit meer slapen.”
Vooraf kan
de lezer dit zien aankomen. Alfred valt een keer nogal hard. Arne zegt: “je had
wel dood kunnen wezen.” Zo zijn er tientallen van dit soort opmerkingen, zowel
richting Alfred als richting Arne.
Een ander
onderwerp dat vaak terugkeert in Alfreds denken is het lot van zijn vader. Als
bioloog is hij op jonge leeftijd verongelukt op een expeditie. Alfred treedt in
zijn vaders voetsporen. Zijn moeder moedigt hem hierin aan. Wat de vader niet
heeft kunnen worden, de grote wetenschapper, moet de zoon waarmaken. Het
noodlot van de vader treft echter niet Alfred, maar wordt afgewenteld op Arne.
Daarbij ziet
hij Arne soms als een vaderfiguur. Wanneer hij hem nog zoekt denkt hij dingen
als: Arne heeft voorraad genoeg, hij zal niet kwaad op mij zijn en: “Arne zal
niet verbaasd wezen. Hij doet al twee dagen niets anders dan naar mij
uitkijken.”
Dit wisselt
hij af met ideeën over Arne als de strenge vader, die hem ziet als een
zwakkeling. Wanneer hij later het dagboek van Arne leest komt daar een ander
beeld naar voren, alweer een verkeerde inschatting.
Er is door
kritische lezers weleens verondersteld dat Alfred Arne heeft vermoord. Het
‘bewijs’ daarvoor is de veelheid aan vooruitwijzingen. Alfred fantaseert over
de hemel en zijn vader. Hij denkt: Als ik niet bijgelovig ben, hoe komt het dan
dat ik zulke dingen toch verzin?”
Bovendien
is Alfred een onbetrouwbare verteller, die ons misschien bewust misleidt. Zijn
motief kun je zoeken in de vadermoord. De druk op Alfred om in zijn voetsporen
te treden valt hem te zwaar. En iedereen eindigt immers als bedrieger.
Ik vind
deze interpretatie wat te ver gaan. Alle aanwijzingen naar ongeluk en dood
kunnen ook verwijzen naar een lullig ongeval. Dit past evengoed in het werk van
Hermans als mislukkingskunstenaar. Maar de boeken van Hermans zijn zelden
eenduidig.
Naast het
spannende verhaal en het navoelbaar beschrijven van ontberingen staat het boek
vol bespiegelingen die vaak weer naar elkaar verwijzen. Maar vooral de breed
uitgemeten mislukking maakt ‘Nooit meer slapen’ tot een der beste naoorlogse
Nederlandse romans. Ik ben benieuwd hoe de verfilming is.
De tocht en
de roman is een experiment, een mislukt experiment, evenals het leven zelf.
Maar is dit zo? “Niemand kan tweemaal op hetzelfde punt beginnen. Elk
experiment dat niet herhaald kan worden, is helemaal geen experiment. Niemand
kan met zijn leven experimenteren. Niemand hoeft zich te verwijten dat hij in
den blinde leeft.”
De moeder,
ook een bedriegster – zij schrijft recensies over boeken zonder de boeken te
lezen – sluit Alfred bij thuiskomst in de armen. Zijn tocht is in haar ogen geslaagd.
Als beloning krijgt hij een cadeau dat ooit door zijn vader is gekocht: een
meteoriet. De moeder heeft er twee manchetknopen van gemaakt voor zijn
promotie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten