L.H. Wiener
debuteerde in 1966 in het tijdschrift Tirade, van uitgeverij van Oorschot. Zo
maakte hij kennis met Geert van Oorschot. In ‘Een handdruk en een vuist’ staan
zijn brieven die hij met de uitgever wisselde in de periode 1966-1982.
De
antwoorden van Van Oorschot ontbreken voor een deel. Wiener geeft hier en daar
toelichting. De twee ontmoeten elkaar zelden. Eenmaal stond Van Oorschot
plotseling voor zijn deur. Het werd een ongemakkelijk bezoek. Hij zat in een
veel te lage schuimrubberen zitbank. Bij
een uitbundige lachbui stootte hij zijn hoofd tegen de muur achter hem.
Een bezoek
bij de Van Oorschots thuis verliet anders. De uitgever dronk jenever als water
en werd emotioneel. Tegen twaalven wilde zijn vrouw de fles afpakken. Van
Oorschot was haar voor en beschermde de fles met zijn armen. Hij sprak: ”Ik zal
bewijzen dat ik sterk kan zijn.”
Wiener
zocht lang naar de juiste aanspreekvorm: ‘Geachte heer’ of ‘Beste heer’. Van
Oorschot vond dat iedereen, zelfs echtgenoten, elkaar met u moest aanspreken,
zoals men in Vlaanderen doet. Wiener probeert het eenmaal om de spanning te
doorbreken met ‘Oom Bert’. Van Oorschot kan er niet om lachen.
Uiteraard
gaat het in brieven met uitgevers ook om contracten en royalties. Van Oorschot
klaagt over de hoge productiekosten en gunt Wiener ternauwernood een
standaardcontract. Wiener sprak zijn wantrouwen niet uit vanwege gêne. “Des te
meer stak het mij daarom toen hij kort hierna in een televisie-interview met
Mies Bouwman met veel bombarie en in wolken van Havanna rook pochte de rijkste
uitgever van Nederland te zijn.”
Niet alle
brieven zijn even interessant. Veelal gaat het over publicaties en bedanken de
heren elkaar over en weer. Soms gebruikt Van Oorschot een bijzonder woord,
zoals bommelen. De betekenis hiervan is “langdurig met het bovenlichaam heen en
weer bewegen als men zit te lezen of te schrijven.” Een mooi woord.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten