vrijdag 8 januari 2016

L.H. Wiener – Een handdruk en een vuist

L.H. Wiener debuteerde in 1966 in het tijdschrift Tirade, van uitgeverij van Oorschot. Zo maakte hij kennis met Geert van Oorschot. In ‘Een handdruk en een vuist’ staan zijn brieven die hij met de uitgever wisselde in de periode 1966-1982.


De antwoorden van Van Oorschot ontbreken voor een deel. Wiener geeft hier en daar toelichting. De twee ontmoeten elkaar zelden. Eenmaal stond Van Oorschot plotseling voor zijn deur. Het werd een ongemakkelijk bezoek. Hij zat in een veel te lage  schuimrubberen zitbank. Bij een uitbundige lachbui stootte hij zijn hoofd tegen de muur achter hem.

Een bezoek bij de Van Oorschots thuis verliet anders. De uitgever dronk jenever als water en werd emotioneel. Tegen twaalven wilde zijn vrouw de fles afpakken. Van Oorschot was haar voor en beschermde de fles met zijn armen. Hij sprak: ”Ik zal bewijzen dat ik sterk kan zijn.”

Wiener zocht lang naar de juiste aanspreekvorm: ‘Geachte heer’ of ‘Beste heer’. Van Oorschot vond dat iedereen, zelfs echtgenoten, elkaar met u moest aanspreken, zoals men in Vlaanderen doet. Wiener probeert het eenmaal om de spanning te doorbreken met ‘Oom Bert’. Van Oorschot kan er niet om lachen.

Uiteraard gaat het in brieven met uitgevers ook om contracten en royalties. Van Oorschot klaagt over de hoge productiekosten en gunt Wiener ternauwernood een standaardcontract. Wiener sprak zijn wantrouwen niet uit vanwege gêne. “Des te meer stak het mij daarom toen hij kort hierna in een televisie-interview met Mies Bouwman met veel bombarie en in wolken van Havanna rook pochte de rijkste uitgever van Nederland te zijn.”


Niet alle brieven zijn even interessant. Veelal gaat het over publicaties en bedanken de heren elkaar over en weer. Soms gebruikt Van Oorschot een bijzonder woord, zoals bommelen. De betekenis hiervan is “langdurig met het bovenlichaam heen en weer bewegen als men zit te lezen of te schrijven.” Een mooi woord.

Geen opmerkingen: