maandag 28 december 2015

Auke van der Woud - De nieuwe mens


In ‘De Nieuwe Mens’ verdedigt cultuurhistoricus Auke der Woud één centrale stelling. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw vond er een zeer ingrijpend proces plaats: de eeuwenoude beschaving maakte in een proces van zo’n 100 jaar plaats door dé nieuwe cultuur. Alle veertig hoofdstukken moeten deze stelling onderbouwen. Van der Woud zegt het niet expliciet, maar door de tekst heen lees je voortdurend dat hij dit proces afkeurt. Ook de terminologie die hij hanteert wijst op zijn afkeuring: de nieuwe cultuur is materialistisch, versnipperd, vormloos en inhoudsloos.

Dat er veel veranderd is in onze samenleving in vergelijking met die van begin negentiende eeuw staat buiten de discussie, maar dat een dergelijke ingrijpende verandering uniek is in de geschiedenis van de mensheid en dat  de beschaving die voorheen bestond eeuwenoud en onveranderlijk was, daar ben ik het volstrekt niet mee eens.

Het boek gaat met name over de Nederlandse geschiedenis, maar de auteur richt  zich ook vaak op de grote cultuurcentra van waaruit de nieuwe cultuur zich verspreidde: Londen, Parijs en in de twintigste eeuw Amerika.

Het mooie aan ‘De nieuwe mens’ is dat Van der Woud een breed beeld schetst van de Nederlandse (Westerse) cultuur dat zowel de hoge als de lage cultuuruitingen omvat. Een sturende kracht is het ontstaan van massaconsumptie, -productie, -communicatie, -toerisme, enzovoorts. Hij besteedt daarbinnen aandacht aan vele onderwerpen.

De migratie naar de stad was een belangrijke factor in het veranderingsproces. Rotterdam groeide eind negentiende eeuw explosief, zelfs harder dan Amsterdam en Den Haag. Er kwamen 200.000 nieuwkomers de stad binnen. Er werd veel gebouwd, vooral eentonige nieuwbouw, een uiting van de nieuwe cultuur. Opmerkelijk is dat de Rotterdammer i.t.t. andere stedelingen hier nauwelijks over klaagde.

Mooi is hoe Van der Woud het ontstaan van de grote koffiehuizen, de modepaleizen en de bioscopen schetst. Ten eerste was de techniek ver genoeg gevorderd om dergelijke omvangrijke gebouwen snel uit de grond te stampen. Elektrisch licht zorgde voor comfort en zichtbaarheid. De grote hoeveelheid bezoekers – uit alle standen van de samenleving - waren zichtbaar voor iedereen; tegelijktijdig was de individuele klant onzichtbaar geworden. Hij ging op in de massa.

Ten tweede was er in deze tijd (begin twintigste eeuw) ook voldoende draagkrachtig publiek om zulke grote zaken rendabel te maken. Steden waren sterk gegroeid, mobiliteit was toegenomen. Het bezoeken van deze publiektrekkers was amusement, hoorde bij een lifestyle.

De voorloper van de bioscoop als vorm van massa-amusement was het panorama. Van der Woud besteedt er een heel hoofdstuk aan. Panorama’s waren enorme schilderingen van bijvoorbeeld veldslagen. Bezoekers betaalden entree  voor de indrukwekkende visuele beelden. Tot de komst van de bioscoop bezochten in de grote Europese steden honderdduizenden de populaire panorama’s. Het was een belangrijke uiting van de nieuwe (beeld)cultuur.

Interessant zijn de hoofdstukken over het Nederlandse platteland en de boerenstand. De meerderheid van de Nederlanders leefde in de negentiende eeuw buiten de stad in kleine nederzettingen. Deze waren geïsoleerd van elkaar; taal en/of dialect verschilde per dorp, de klederdracht gaf precies aan tot welke groep iemand behoorde.

Het leven was hier zeer primitief. Men reisde zelden naar andere plaatsen en ruilhandel was de norm. Comfort was er niet. Wetenschappers kregen interesse in deze bevolkingsgroepen en gingen op onderzoek uit. Terzelfder tijd begon eind negentiende eeuw de leegloop van het platteland.

Van der Woud geeft aan dat het lastig is vast te stellen hoe de oude beschaving er precies uit zag op het platteland. Dit is wat vreemd. Volgens hem was de oude beschaving eeuwenoud en uniform. Dit botst met het niet vast te stellen beeld van het platteland. Het weinige wat we ervan weten is dat er juist een ongelooflijke culturele verscheidenheid bestond.

Een opmerkelijk gegeven (wat ik niet wist) is dat rond 1900 er nog nauwelijks bossen waren in ons land. Het landschap was vooral leeg. De meeste bossen zijn later aangelegd, met name ter ontspanning voor de stadsmens.

Al deze hoofdstukken zijn erg boeiend en sluiten aan bij een aantal trends die te maken  hebben met urbanisatie, massa-amusement, technologische ontwikkeling, groei van transport en communicatie, enzovoorts. Maar dit allemaal ophangen aan één tweedeling vind ik te rigide.

De nieuwe cultuur wordt in ‘De Nieuwe Mens’ voorgesteld als materialistisch, natuurwetenschap was de enige bron van waarheid en de oude geestelijke waarden golden niet meer. Nu was er rond 1900 binnen die nieuwe cultuur juist enorme belangstelling voor spiritualiteit. Dit ziet Van der Woud niet als aantasting van zijn stelling. Deze geestelijke stromingen mochten dan wel godsdienstige elementen bevatten, het was iets anders dan de eeuwenoude Christelijke leer, die bovendien in zijn ogen als enige een moreel kader kon geven.

De nieuwe cultuur legde de nadruk op zichtbaarheid. Van der Woud geeft voorbeelden van grote horecagelegenheden en modepaleizen. De buitenkant was belangrijker dan de ‘echte inhoud’. Maar was dit nieuw? Ik denk het niet: vorstenhuizen in heel Europa deden eeuwenlang niet anders. De oude beschaving was volgens Van der Woud vooral geestelijk. Dat klopt misschien, maar rijkdom werd zeker getoond, was juist heel erg zichtbaar. En of hier wel sprake was van echte inhoud waag ik te betwijfelen.

Ook kun je in de eeuwen voor de onze meer cultuuromslagen aanwijzen. De oude beschaving als onveranderlijk, geestelijk kader bestaat naar mijn idee niet. De Franse Revolutie is hier een duidelijk voorbeeld van. Dit was een radicale breuk met alle verheven idealen uit het Ancien Regime. Geschiedenis is volgens mijn overtuiging niet een lineair proces, meer een kronkelweg. Bovendien zijn er in Europa (en elders) altijd ontzettend veel lokale verschillen geweest. Het is zelfs de vraag of er ooit in Europa (of West-Europa) zo’n homogene geestelijke beschaving heeft bestaan. Ik denk het niet.

Natuurlijk hanteert Van der Woud een overgangsperiode voor de verschuiving van geestelijke beschaving naar nieuwe cultuur. En hij geeft aan dat niet alle processen even snel verliepen. Toch is het storend wanneer hij koste wat het kost alle verschijnselen in zijn schema wil krijgen. Het beschavingsideaal bleef tot eind twintigste eeuw in het onderwijs bestaan. Hij ziet dit als iets positiefs en schaart het onder de oude beschaving - die kennelijk nog heel lang bleef bestaan - en niet onder de nieuwe cultuur.

Met een aantal idealistisch stromingen aan het begin van de twintigste eeuw doet Van der Woud hetzelfde. Vegetarisme, Utopisme, anarchisme, etc. profileerden zich als anti-materialistisch. Hij ziet dit als wezensvreemd binnen de bestaande (nieuwe) cultuur. Maar dit geldt natuurlijk alleen als je zijn schema aanhoudt.

Met het woord verheffing doet zich ook een probleem voor. Hetzelfde woord werd in zowel de oude beschaving als de nieuwe cultuur gebruikt. Maar Van der Woud geeft aan dat er en betekenisverschuiving heeft plaatsgevonden: van gerichtheid op het ideële naar gerichtheid op het aardse, de concrete doelen. Los van het feit dat bijna alle begrippen in een eeuw tijd van betekenis veranderen vraag ik mij af of verheffing vroeger altijd op het geestelijke was gericht en in de nieuwe tijd altijd op het materiele. Dit is een grove versimpeling.

Over stadsparken schrijft Van der Woud het volgende. “Daarbij gebeurde wat vaker gebeurt als een concept met een rijke betekenis een publieke en algemene toepassing krijgt en massacultuur wordt: de oorspronkelijke inhoud verdween, en lege huls werd vervolgens als mooi buitenkant gecultiveerd.” Ik vind dit een nogal subjectief standpunt. Betekenissen van begrippen veranderen voortdurend: kunnen rijker of juist armer worden. En wat is rijk of arm? Als historicus kun je dit beschrijven en proberen te verklaren. Je hoeft er geen moralistisch oordeel over te vellen.

Los van het steeds benadrukken van zijn schema heeft Auke van der Woud wel degelijk een mooi boek geschreven. Het zette mij in ieder geval flink aan het denken. De hoofdstukken over de ‘Cultuur der dingen’ en over de schaamtecultuur zijn erg boeiend. Over de relatie individu en massa zegt hij zinnige dingen. En vooral de breedte en verscheidenheid aan onderwerpen maakt deze studie lezenswaard. Bovendien is het een prachtig uitgegeven boek en schrijft Van der Woud helder over de meest uiteenlopende dingen. Maar nogmaals, de rigide tweedeling in oude beschaving en nieuwe cultuur en het morele oordeel erover (zonder godsdienst geen moraal) vind ik onhoudbaar.

Geen opmerkingen: