In ‘De
Nieuwe Mens’ verdedigt cultuurhistoricus Auke der Woud één centrale stelling.
Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw vond er een zeer ingrijpend
proces plaats: de eeuwenoude beschaving maakte in een proces van zo’n 100 jaar
plaats door dé nieuwe cultuur. Alle veertig hoofdstukken moeten deze stelling
onderbouwen. Van der
Woud zegt het niet expliciet, maar door de tekst heen lees je voortdurend dat
hij dit proces afkeurt. Ook de terminologie die hij hanteert wijst op zijn
afkeuring: de nieuwe cultuur is materialistisch, versnipperd, vormloos en
inhoudsloos.
Dat er veel
veranderd is in onze samenleving in vergelijking met die van begin negentiende eeuw
staat buiten de discussie, maar dat een dergelijke ingrijpende verandering
uniek is in de geschiedenis van de mensheid en dat de beschaving die voorheen bestond eeuwenoud
en onveranderlijk was, daar ben ik het volstrekt niet mee eens.
Het boek
gaat met name over de Nederlandse geschiedenis, maar de auteur richt zich ook vaak op de grote cultuurcentra van
waaruit de nieuwe cultuur zich verspreidde: Londen, Parijs en in de twintigste
eeuw Amerika.
Het mooie
aan ‘De nieuwe mens’ is dat Van der Woud een breed beeld schetst van de
Nederlandse (Westerse) cultuur dat zowel de hoge als de lage cultuuruitingen
omvat. Een sturende kracht is het ontstaan van massaconsumptie, -productie,
-communicatie, -toerisme, enzovoorts. Hij besteedt daarbinnen aandacht aan vele
onderwerpen.
De migratie
naar de stad was een belangrijke factor in het veranderingsproces. Rotterdam
groeide eind negentiende eeuw explosief, zelfs harder dan Amsterdam en Den
Haag. Er kwamen 200.000 nieuwkomers de stad binnen. Er werd veel gebouwd,
vooral eentonige nieuwbouw, een uiting van de nieuwe cultuur. Opmerkelijk is
dat de Rotterdammer i.t.t. andere stedelingen hier nauwelijks over klaagde.
Mooi is hoe
Van der Woud het ontstaan van de grote koffiehuizen, de modepaleizen en de
bioscopen schetst. Ten eerste was de techniek ver genoeg gevorderd om
dergelijke omvangrijke gebouwen snel uit de grond te stampen. Elektrisch licht
zorgde voor comfort en zichtbaarheid. De grote hoeveelheid bezoekers – uit alle
standen van de samenleving - waren zichtbaar voor iedereen; tegelijktijdig was
de individuele klant onzichtbaar geworden. Hij ging op in de massa.
Ten tweede
was er in deze tijd (begin twintigste eeuw) ook voldoende draagkrachtig publiek
om zulke grote zaken rendabel te maken. Steden waren sterk gegroeid, mobiliteit
was toegenomen. Het bezoeken van deze publiektrekkers was amusement, hoorde bij
een lifestyle.
De
voorloper van de bioscoop als vorm van massa-amusement was het panorama. Van
der Woud besteedt er een heel hoofdstuk aan. Panorama’s waren enorme
schilderingen van bijvoorbeeld veldslagen. Bezoekers betaalden entree voor de indrukwekkende visuele beelden. Tot
de komst van de bioscoop bezochten in de grote Europese steden honderdduizenden
de populaire panorama’s. Het was een belangrijke uiting van de nieuwe
(beeld)cultuur.
Interessant
zijn de hoofdstukken over het Nederlandse platteland en de boerenstand. De
meerderheid van de Nederlanders leefde in de negentiende eeuw buiten de stad in
kleine nederzettingen. Deze waren geïsoleerd van elkaar; taal en/of dialect
verschilde per dorp, de klederdracht gaf precies aan tot welke groep iemand
behoorde.
Het leven
was hier zeer primitief. Men reisde zelden naar andere plaatsen en ruilhandel
was de norm. Comfort was er niet. Wetenschappers kregen interesse in deze
bevolkingsgroepen en gingen op onderzoek uit. Terzelfder tijd begon eind
negentiende eeuw de leegloop van het platteland.
Van der
Woud geeft aan dat het lastig is vast te stellen hoe de oude beschaving er
precies uit zag op het platteland. Dit is wat vreemd. Volgens hem was de oude
beschaving eeuwenoud en uniform. Dit botst met het niet vast te stellen beeld
van het platteland. Het weinige wat we ervan weten is dat er juist een
ongelooflijke culturele verscheidenheid bestond.
Een opmerkelijk
gegeven (wat ik niet wist) is dat rond 1900 er nog nauwelijks bossen waren in
ons land. Het landschap was vooral leeg. De meeste bossen zijn later aangelegd,
met name ter ontspanning voor de stadsmens.
Al deze
hoofdstukken zijn erg boeiend en sluiten aan bij een aantal trends die te
maken hebben met urbanisatie,
massa-amusement, technologische ontwikkeling, groei van transport en
communicatie, enzovoorts. Maar dit allemaal ophangen aan één tweedeling vind ik
te rigide.
De nieuwe
cultuur wordt in ‘De Nieuwe Mens’ voorgesteld als materialistisch, natuurwetenschap
was de enige bron van waarheid en de oude geestelijke waarden golden niet meer.
Nu was er rond 1900 binnen die nieuwe cultuur juist enorme belangstelling voor
spiritualiteit. Dit ziet Van der Woud niet als aantasting van zijn stelling.
Deze geestelijke stromingen mochten dan wel godsdienstige elementen bevatten,
het was iets anders dan de eeuwenoude Christelijke leer, die bovendien in zijn
ogen als enige een moreel kader kon geven.
De nieuwe
cultuur legde de nadruk op zichtbaarheid. Van der Woud geeft voorbeelden van
grote horecagelegenheden en modepaleizen. De buitenkant was belangrijker dan de
‘echte inhoud’. Maar was dit nieuw? Ik denk het niet: vorstenhuizen in heel
Europa deden eeuwenlang niet anders. De oude beschaving was volgens Van der
Woud vooral geestelijk. Dat klopt misschien, maar rijkdom werd zeker getoond,
was juist heel erg zichtbaar. En of hier wel sprake was van echte inhoud waag
ik te betwijfelen.
Ook kun je
in de eeuwen voor de onze meer cultuuromslagen aanwijzen. De oude beschaving
als onveranderlijk, geestelijk kader bestaat naar mijn idee niet. De Franse Revolutie
is hier een duidelijk voorbeeld van. Dit was een radicale breuk met alle
verheven idealen uit het Ancien Regime. Geschiedenis is volgens mijn
overtuiging niet een lineair proces, meer een kronkelweg. Bovendien zijn er in
Europa (en elders) altijd ontzettend veel lokale verschillen geweest. Het is
zelfs de vraag of er ooit in Europa (of West-Europa) zo’n homogene geestelijke
beschaving heeft bestaan. Ik denk het niet.
Natuurlijk
hanteert Van der Woud een overgangsperiode voor de verschuiving van geestelijke
beschaving naar nieuwe cultuur. En hij geeft aan dat niet alle processen even
snel verliepen. Toch is het storend wanneer hij koste wat het kost alle
verschijnselen in zijn schema wil krijgen. Het beschavingsideaal bleef tot eind
twintigste eeuw in het onderwijs bestaan. Hij ziet dit als iets positiefs en
schaart het onder de oude beschaving - die kennelijk nog heel lang bleef
bestaan - en niet onder de nieuwe cultuur.
Met een
aantal idealistisch stromingen aan het begin van de twintigste eeuw doet Van
der Woud hetzelfde. Vegetarisme, Utopisme, anarchisme, etc. profileerden zich
als anti-materialistisch. Hij ziet dit als wezensvreemd binnen de bestaande
(nieuwe) cultuur. Maar dit geldt natuurlijk alleen als je zijn schema aanhoudt.
Met het
woord verheffing doet zich ook een probleem voor. Hetzelfde woord werd in zowel
de oude beschaving als de nieuwe cultuur gebruikt. Maar Van der Woud geeft aan
dat er en betekenisverschuiving heeft plaatsgevonden: van gerichtheid op het
ideële naar gerichtheid op het aardse, de concrete doelen. Los van het feit dat
bijna alle begrippen in een eeuw tijd van betekenis veranderen vraag ik mij af
of verheffing vroeger altijd op het geestelijke was gericht en in de nieuwe
tijd altijd op het materiele. Dit is een grove versimpeling.
Over
stadsparken schrijft Van der Woud het volgende. “Daarbij gebeurde wat vaker
gebeurt als een concept met een rijke betekenis een publieke en algemene
toepassing krijgt en massacultuur wordt: de oorspronkelijke inhoud verdween, en
lege huls werd vervolgens als mooi buitenkant gecultiveerd.” Ik vind dit een nogal
subjectief standpunt. Betekenissen van begrippen veranderen voortdurend: kunnen
rijker of juist armer worden. En wat is rijk of arm? Als historicus kun je dit
beschrijven en proberen te verklaren. Je hoeft er geen moralistisch oordeel
over te vellen.
Los van het
steeds benadrukken van zijn schema heeft Auke van der Woud wel degelijk een
mooi boek geschreven. Het zette mij in ieder geval flink aan het denken. De
hoofdstukken over de ‘Cultuur der dingen’ en over de schaamtecultuur zijn erg
boeiend. Over de relatie individu en massa zegt hij zinnige dingen. En vooral
de breedte en verscheidenheid aan onderwerpen maakt deze studie lezenswaard.
Bovendien is het een prachtig uitgegeven boek en schrijft Van der Woud helder
over de meest uiteenlopende dingen. Maar
nogmaals, de rigide tweedeling in oude beschaving en nieuwe cultuur en het
morele oordeel erover (zonder godsdienst geen moraal) vind ik onhoudbaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten