zaterdag 12 december 2015

L.H. Wiener – De verhalen 2

Na het lezen van de eerste kloeke verzamelbundel van Wiener begon ik direct aan deel twee. Deze latere verhalen zijn even goed als de eerdere. Er is wel een verschuiving te zien. De paranoia is wat verminderd, het drankgebruik is toegenomen. En aan het eind van het boek – de verhalen zijn chronologisch gerangschikt en ik beschouw ze als grotendeels autobiografisch – breekt enigszins de zon door in het leven van Wiener: hij wordt vader.


Wiener blijft natuurlijk wel de misantroop. In het verhaal ‘Het naamloze meisje’, zit hij in een café: “Ik nam plaats aan het raam en keek naar buiten. Het leven buiten deed ook net alsof. Er liepen wat mensen. Waarom niet. Op gezette tijden kwam er ook een auto langs, een fietser, enkele kinderen. Eenmaal zelfs een autobus. Wat een moeite allemaal. Overal dat verkeer maar gaande houden en alles voor niets.”

Hij ziet het meisje terug dat hij drie weken eerder had ontmoet, gaat naast haar aan de bar zitten en bestelt te drinken. Hij nodigt haar thuis uit en verlaat het café. Zij blijkt verdwenen. Bestond zij wel? Thuis staat de genever gelukkig nog wel in de ijskast. Hij schenkt zichzelf een waterglas vol.

Sterke drank wordt door Wiener Koningswater genoemd. “Koningswater is eigenlijk een scheikundige verbinding. Het is een zuur waarin goud oplost. Daarom is het zo’n goede naam voor de alcohol. Tenslotte is het de alcohol waarin je talent verdwijnt.”

Het prachtige verhaal ‘Holland Casino’s’ gaat – niet heel verbazingwekkend - over gokken. De bezoekers van het casino beschrijft hij meesterlijk, zo ook de psychologie van het gokken, de aantrekkingskracht en de keerzijde ervan. “Roulette…? Dat mag ik helemaal niet meer doen. Als ik verlies kan ik niet stoppen, als ik win word ik pas echt gek, wil ik alles hebben, kan ik helemaal niet meer stoppen, wil ik alle plakken hebben, maar ook de tafel, de asbakken, de gordijnen, alles. Dat is toch niet normaal! Nee, ik mag het niet meer doen.” Wiener besluit zijn verhaal met: “Holland Casino’s. Ze zouden dag en nacht geopend moeten zijn.”

De titels van zijn verhalen zijn vaak erg goed, bijvoorbeeld ‘Wegens mensenkennis gesloten’. Het is een verhaal in een verhaal. Hij schrijft over zijn worsteling een bijdrage te leveren voor het literaire blad ‘De tweede ronde’. Op zijn boot de Archimedes neemt hij de tijd te schrijven. Aan boord zijn ook twee flessen Koningswater.

Hij denkt terug aan zijn dorp Zandvoort. Er volgt een vertelling over een cafébaas, die noodlottig aan zijn einde kwam. Hij besluit het verhaal met een niet uitgesproken grafrede. De eerste regels luidde: “Kanker is een ziekte die bij anderen uitbreekt. / Links en rechts slaan de bommen in / Maar jij blijft ongedeerd. / Je kunt je haast niet voorstellen / Dat jij het ook kunt krijgen / Totdat je het hebt.” In de laatste regels is het café door een ander overgenomen: “Alles is nu keurig opgeruimd. / Alles staat nu op zijn plaats. / Behalve jij.”

In diverse verhalen vertelt Wiener over de zelfmoord van zijn grootouders. Zij waren Joods. Grootvader deed op 10 mei 1940 vergif in de theepot, voor het hele gezin. Zijn vader dronk er niet van, hij dook onder bij zijn moeder.

Wiener schrijft dat hij al op jonge leeftijd gekweld werd door de angst omringd te zijn door gevaarlijke vijanden, ‘de mannen zonder gezichten’. Zijn vader gaf weliswaar om hem, maar toonde nooit zijn ware gezicht.

L.H. Wiener is keer op keer in staat deze ervaringen om te bouwen tot krankzinnige verhalen, zoals ‘Kat’ dat begint met: “Of de waanzin reeds definitief bezit heeft genomen van mijn brein, weet ik niet precies, men raakt er langzaam aan gewend – in die zin gaat krankzinnigheid hand in hand met alcoholisme – maar zeker is dat als men waanzin definieert als: het onvermogen om in redelijke verstandhouding tot de werkelijkheid te verkeren, ik zo ongeveer stapelgek moet zijn.”

Aan het slot van het boek is het lange verhaal ‘Nachtboek’ opgenomen. Een ’s nachts opgetekend dagboek over de periode april-mei 1999, opgedragen aan Jeroen Brouwers. Wiener vertelt erin over zijn doorwaakte nachten en heldere gedachten. Hij beschrijft een vakantie met zijn kinderen en neemt brieven met uitgevers op in dit nachtboek.

Een rode draad in het stuk is de bespreking van het boek ‘Tussen mes en keel’ van Geerten Meijsing. De schrijver, waarvan ik nooit heb begrepen waarom je hem zou willen lezen, wordt vakkundig op zijn kromme taalgebruik gewezen. Toch heeft Wiener wat positieve woorden voor hem over. “Ik begin Meijsing door zijn malende proza heen steeds beter te zien en te herkennen. Hij zit achter zijn woorden verborgen. Daarom zijn het er ook zoveel.”

In hetzelfde stuk zijn fragmenten van een briefwisseling aan Van Oorschot opgenomen. Wiener had commentaar op de gepubliceerde dagboeknotities van Cees Buddingh in Tirade: “klein geneuzel in de literaire berm.” Van Oorschot schreef het stuk aan de auteur te hebben voorgelegd en dat Buddingh tot de slotsom kwam te stoppen met de dagboeknotities. In het volgende nummer stonden zij er weer in. Hermans heeft later deze exercitie overgedaan, waarna Buddingh als een gebroken man achterbleef.


Helaas, na twee flinke delen verhalen van L.H. Wiener heb ik zijn meeste werk gelezen. Er resten mij gelukkig nog een paar korte romans. En na 2004 – het jaar waarin deze bundel werd uitgebracht - heeft hij ook nog verhalen geschreven. Al  met al behoort L.H. Wiener voor mij tot een van de beste schrijvers van het genre korte verhaal.

Geen opmerkingen: