Afgelopen
zondag hoorde ik in boekhandel Donner Wim Brands enthousiast over dit door hem
en Jeroen van Kan samengestelde boek praten. Ik wilde het meteen lezen. De twee
hebben een selectie gemaakt van 51 typische Nederlandse voorwerpen en mensen
gevraagd er een stukje over te schrijven.
Het zijn
leuke korte verhalen, beschouwingen en herinneringen geworden, over de
fluitketel, de tompoes, de bloembol, de klomp, de bolknak, de tuinkabouter,
enzovoorts. Niet alleen de traditionele voorwerpen komen voorbij, ook de
xtc-pil, de bugaboo en de stormparaplu. A.L. Snijders, Frits Spits, Maarten ’t
Hart, Youp van ’t Hek, Paul Witteman en nog 46 anderen leverden een bijdrage.
De
onhandige titel ‘Nederland, een objectief zelfportret in 51 voorwerpen’ bekt
niet echt lekker. Waar dat ‘objectief’ op slaat werd mij bij lezing niet
duidelijk. Maar dat is een detail, het gaat om de inhoud van dit mooie boek.
Mano
Bouzamour schrijft over de bierfiets. In het gezin waar hij opgroeide was
alcohol strikt verboden. De bierfiets stond voor zijn ouders gelijk aan de hel.
Hij verlangde er juist sterk naar, wilde er op zijn verjaardag met vrienden op
fietsen. Hij weet nog wat hij dacht na het drinken van zijn eerste slok bier:
“zo smaakt de hel. Verdomd lekker.”
Wat de
fiets betreft, Franca Treur houdt een pleidooi om ons imago als fietsland wat
op te krikken. De Denen hebben ons namelijk ingehaald als fietsgidsland. Er
zijn daar meer fietspaden en het koningshuis rijdt als vanzelfsprekend op de
fiets. Maxima en Alexander moeten volgens Treur deze gewoonte snel overnemen.
Frank
Westerman, schrijver van het stukje over de fietspaddenstoel, heeft kennelijk al
een tijdje niet gefietst. De paddenstoelen zijn op veel plaatsen vervangen door
borden waarop de fietsknooppunten staan aangegeven. Zij zijn niet minder
Hollands en de kans op verdwalen is teruggebracht naar nul.
De meeste voorwerpen
zijn heel herkenbaar. Soms heb je aan weinig woorden genoeg. Thomas Verbogt
begint zijn hilarische stuk over de geitenwollen sok als volgt. “Mijn
studententijd speelde zich af in Nijmegen. En ook nog in de jaren zeventig. Qua
geitenwollen sokken ben ik nu al min of meer klaar. Nijmegen, jaren zeventig,
punt. Iedereen weet wat er aan de hand was.”
Prachtig is
ook de bijdrage van Adriaan van Dis over de vlakspoeler. Hij kent deze toiletvorm
onder de benaming ‘plateauplee’, “waarop je je ontlasting kon zien dampen” en hij
mijmert weg bij herinneringen over de compacte drol en de tweede passage na het
nuttigen van gepeperd Indisch eten.
In veel
verhalen klinkt nostalgie door. In het stukje over de washand wordt door Jeroen
van Kan met weemoed gesproken over dit voorwerp. De culturele ommezwaai - die
gepaard ging met o.a. de verkiezing van de grootste Nederlander -en die ons
nationaal bewustzijn zou hebben versterkt, vervult hem met onbehagen.
Het
spionnetje, de yoghurtdruiper of de sjoelbak worden met vertedering bekeken.
Maar sommige auteurs, zoals Japke-d. Bouma zijn kritisch op het typisch Nederlandse
van, in zijn geval, de boterham. Zij concludeert dat de boterham labbekakken
van ons heeft gemaakt. Maar er is toch niks mis met een verse bruine boterham
met kaas!
Ik kan zo alle
51 verhalen kort samenvatten, maar dan is voor u de lol er misschien vanaf. Ik
wil nog wel het jeneverglaasje noemen. Olaf Koens meldt terecht dat zo’n
glaasje erg breekbaar is. Dan het wodkaglas. “Ik heb in het land [Rusland]
marmeren standbeelden, hele gebouwen en mensenlevens uit elkaar zien spatten,
maar nog nooit een wodkaglas.” De (on)breekbaarheid van het drinkglas zegt net
zoveel over de Russische als over de Nederlandse cultuur.
Tot slot
nog een staartje Sinterklaas met het verschijnsel pepernoot. Quinsy Cario heeft
er een wat wazig stukje over geschreven. De redactie heeft liggen slapen, want
op de foto bij het stuk zien we een kruidnoot, geen pepernoot.
Ondanks
deze smet is ‘Nederland, een objectief zelfportret in 51 voorwerpen’ een
heerlijk boek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten