woensdag 23 december 2015

Nederland. Een objectief zelfportret in 51 voorwerpen

Afgelopen zondag hoorde ik in boekhandel Donner Wim Brands enthousiast over dit door hem en Jeroen van Kan samengestelde boek praten. Ik wilde het meteen lezen. De twee hebben een selectie gemaakt van 51 typische Nederlandse voorwerpen en mensen gevraagd er een stukje over te schrijven.


Het zijn leuke korte verhalen, beschouwingen en herinneringen geworden, over de fluitketel, de tompoes, de bloembol, de klomp, de bolknak, de tuinkabouter, enzovoorts. Niet alleen de traditionele voorwerpen komen voorbij, ook de xtc-pil, de bugaboo en de stormparaplu. A.L. Snijders, Frits Spits, Maarten ’t Hart, Youp van ’t Hek, Paul Witteman en nog 46 anderen leverden een bijdrage.

De onhandige titel ‘Nederland, een objectief zelfportret in 51 voorwerpen’ bekt niet echt lekker. Waar dat ‘objectief’ op slaat werd mij bij lezing niet duidelijk. Maar dat is een detail, het gaat om de inhoud van dit mooie boek.

Mano Bouzamour schrijft over de bierfiets. In het gezin waar hij opgroeide was alcohol strikt verboden. De bierfiets stond voor zijn ouders gelijk aan de hel. Hij verlangde er juist sterk naar, wilde er op zijn verjaardag met vrienden op fietsen. Hij weet nog wat hij dacht na het drinken van zijn eerste slok bier: “zo smaakt de hel. Verdomd lekker.”

Wat de fiets betreft, Franca Treur houdt een pleidooi om ons imago als fietsland wat op te krikken. De Denen hebben ons namelijk ingehaald als fietsgidsland. Er zijn daar meer fietspaden en het koningshuis rijdt als vanzelfsprekend op de fiets. Maxima en Alexander moeten volgens Treur deze gewoonte snel overnemen.

Frank Westerman, schrijver van het stukje over de fietspaddenstoel, heeft kennelijk al een tijdje niet gefietst. De paddenstoelen zijn op veel plaatsen vervangen door borden waarop de fietsknooppunten staan aangegeven. Zij zijn niet minder Hollands en de kans op verdwalen is teruggebracht naar nul.

De meeste voorwerpen zijn heel herkenbaar. Soms heb je aan weinig woorden genoeg. Thomas Verbogt begint zijn hilarische stuk over de geitenwollen sok als volgt. “Mijn studententijd speelde zich af in Nijmegen. En ook nog in de jaren zeventig. Qua geitenwollen sokken ben ik nu al min of meer klaar. Nijmegen, jaren zeventig, punt. Iedereen weet wat er aan de hand was.”

Prachtig is ook de bijdrage van Adriaan van Dis over de vlakspoeler. Hij kent deze toiletvorm onder de benaming ‘plateauplee’, “waarop je je ontlasting kon zien dampen” en hij mijmert weg bij herinneringen over de compacte drol en de tweede passage na het nuttigen van gepeperd Indisch eten.

In veel verhalen klinkt nostalgie door. In het stukje over de washand wordt door Jeroen van Kan met weemoed gesproken over dit voorwerp. De culturele ommezwaai - die gepaard ging met o.a. de verkiezing van de grootste Nederlander -en die ons nationaal bewustzijn zou hebben versterkt, vervult hem met onbehagen.

Het spionnetje, de yoghurtdruiper of de sjoelbak worden met vertedering bekeken. Maar sommige auteurs, zoals Japke-d. Bouma zijn kritisch op het typisch Nederlandse van, in zijn geval, de boterham. Zij concludeert dat de boterham labbekakken van ons heeft gemaakt. Maar er is toch niks mis met een verse bruine boterham met kaas!

Ik kan zo alle 51 verhalen kort samenvatten, maar dan is voor u de lol er misschien vanaf. Ik wil nog wel het jeneverglaasje noemen. Olaf Koens meldt terecht dat zo’n glaasje erg breekbaar is. Dan het wodkaglas. “Ik heb in het land [Rusland] marmeren standbeelden, hele gebouwen en mensenlevens uit elkaar zien spatten, maar nog nooit een wodkaglas.” De (on)breekbaarheid van het drinkglas zegt net zoveel over de Russische als over de Nederlandse cultuur.

Tot slot nog een staartje Sinterklaas met het verschijnsel pepernoot. Quinsy Cario heeft er een wat wazig stukje over geschreven. De redactie heeft liggen slapen, want op de foto bij het stuk zien we een kruidnoot, geen pepernoot.


Ondanks deze smet is ‘Nederland, een objectief zelfportret in 51 voorwerpen’ een heerlijk boek.

Geen opmerkingen: