zondag 2 februari 2025

Simon Vestdijk - De ziener


 

De hoofdpersoon in De ziener is een soort personage dat je zelden tegenkomt in de Nederlandse literatuur. Pieter Le Roy is een voyeur en is zich bewust van zijn afwijking. Hij houdt ervan om vrijende paartjes van dichtbij te begluren, maar het is meer een dwangmatig neiging dan een liefhebberij. Vaak wordt hij betrapt en het moment dat de betrapte vrijer hem nadert om hem een pak slaag toe te dienen ervaart hij als een geluksmoment. De roman kwam uit in 1959, in een periode waarin Vestdijk een aantal delen uit de Anton Wachter reeks publiceerde. Ik geloof niet dat er autobiografische elementen in De ziener zitten, maar het decor is herkenbaar: een provinciestad waar iedereen elkaar kent en afwijkend gedrag van stadgenoten via roddel en achterklap alle kringen van het stadje bereikt en uitgebreid wordt besproken.

 

De flaptekst van de uitgave van de Verzamelde Romans is van H.A. Gomperts. Hij beschrijft Le Roy als een ziekelijke figuur en noemt hem half-debiel en een in het zwart gekleed dik mannetje, die gewoonlijk een hoed draagt met de rand over zijn ogen, omdat hij zich schaamt voor zijn glurende blik. “De mensen die Vestdijk plegen te beschuldigen van een ongezonde voorkeur voor onfrisse en morbide onderwerpen, kregen dus met dit boek al heel gemakkelijk gelijk.” Gelukkig geeft hij aan dat Vestdijk zich in zijn held heeft ingeleefd en zelfs begrip voor hem kan opbrengen. Naast een ziekelijk personage is Le Roy ook een uiterst tragische figuur; iemand waar je makkelijk medelijden mee kunt krijgen. Hij worstelt met zijn afwijking en wil er mee stoppen, maar moet er soms naar terugkeren: “als een hond tot zijn uitbraaksel, en niet voor zijn plezier.” Het stoppen van zijn stroop- en kruiptochten zou een wanhopige leegte in hem achterlaten.

 

De roman kent twee andere hoofdpersonen. Toos Rappange is docente Frans op het gymnasium; zij huurt een kamer bij de moeder van Pieter. Dick Thieme Backer is de zoon van een advocaat en een leerling uit de examenklas van mevrouw Rappange. Hij komt een paar maal bij haar langs om iets te vragen over de poëzie van Mallarmé. Pieter raakt in de ban van de twee en stuurt een anoniem briefje naar het hoofd van de school en de vader van Dick, waarin hij schrijft dat de twee een liaison onderhouden. Heel mooi beschrijft Vestdijk vervolgens de reacties die deze roddel oproept in het stadje. De vader van Dick wil het verhaal eerst vooral negeren, de directeur reageert geschokt, hoewel hij het verhaal niet kan geloven. Hij drukt de docenten waarmee hij het geval bespreekt op het hart er met niemand over te praten. Uiteraard gaat het verhaal al snel overal rond en laat Vestdijk zien hoe makkelijk een onware beschuldiging mensen kapot kan maken. Het is eerder in het stadje gebeurd, en het leidde toen tot de tragische dood van het slachtoffer van de laster.

 

Wanneer het verhaal de twee zogenaamde geliefden bereikt, kiest de lerares ervoor om elkaar juist vaker te zien. Ze besluit Dick iedere week op een vaste tijd bijles te geven. Voorzichtig worden zij en Dick van alle kanten bespeeld en probeert men hen te overtuigen te stoppen met de samenkomsten, tot aan de wethouder toe. Meteen wordt er bij gezegd dat er natuurlijk niets waar is van het verhaal. Pieter Le Roy houdt ondertussen de bezoekjes nauwlettend in de gaten. Hij verliest zich steeds meer in fantasieën en raakt er zijn baantje bij een voddenboer door kwijt, terwijl hij dacht er een onmisbare functie te hebben. Zijn bizarre streven is om de twee bij elkaar te brengen en hier getuige van te mogen zijn. Je ziet aankomen dat het verhaal tot een dramatisch ontknoping moet leiden. De scène aan het einde van het boek, waarin Le Roy wordt aangesproken door Dick wanneer hij in een boom zit van waaruit hij trachtte de twee te begluren, is heel sterk. Terwijl Pieter zich vastklampt aan een tak en vreest voor een flinke aframmeling, is Dick vooral verbaasd en heeft mededogen met hem.

 

De ziener vind ik een van de beste en meest consistente roman van Vestdijk. De opbouw is strak, het perspectief wisselt heel natuurlijk tussen de drie hoofdfiguren en het verhaal heeft vaart en spanning. De bijfiguren, zoals de vader van Dick, de familie van de voddenboer en de docenten op het gymnasium zijn stuk voor stuk geslaagde personages. En qua stijl en formulering is Vestdijk hier op zijn best. Wanneer hij op de eerste pagina Pieter introduceert, laat hij hem iemand aanspreken en schrijft Vestdijk: “zei hij, met de beslagen stem van een nachtverpleegster die een stervende het sterven uit het hoofd probeert te praten.” Tot slot geef ik een prachtig, wat langer citaat van één zin van 113 woorden. Dick moet bij zijn vader in de studeerkamer komen voor een gesprek en ziet hem als een totaal ander wezen dan hijzelf. 

 

“Groot en breed geschouderd, de staalblauwe ogen door witblonde haartjes omrand, die er iets aardigs, maar ook iets schaamteloos aan gaven, het gezicht rood, plomp patriciërachtig, de lippen professioneel beweeglijk, en wat er van die lippen kwam, dat was een soort mannentaal aangemaakt met stroop, iets diks en verzadigd en vertrouwenwekkend, en erg plezierig, men zou haast zeggen: lekker, om naar te luisteren,- maar hij kende dit nu al jaren, en hij mocht dan wel op zijn vader gesteld zijn, te veel van deze man zou de vraag kunnen doen opkomen waar men blééf als zoon, wanneer de vader overal was, voor, achter, boven, onder, in alle kamers, rechtszalen, sociëteiten, weilanden, stoelen, spiegels.”

Geen opmerkingen: