De Praagse schrijver Ota Pavel (1930-1972) was vooral bekend als sportjournalist. Hij had een levenslange passie voor vissen waar hij in Hoe ik de vissen ontmoette verslag van doet. Dit is bij mijn weten het enige boek van hem dat in het Nederlands is vertaald. Pavel stierf jong en de laatste jaren van zijn leven bracht hij door in inrichtingen vanwege een bipolaire stoornis.
Het boek Hoe ik de vissen ontmoette zit vol nostalgie, maar achter de verhalen zit een donkere kant. Het boek is chronologisch opgebouwd. Je leest eerst hoe hij als kind leerde vissen, hoe hij toekeek hoe zijn broers het deden en uiteindelijk zelf van zijn vader een hengel mocht uitgooien. Hij beschrijft daarna uitgebreid de prachtige karpers, kopergoud gekleurd, die koppeltjeduikelden en waar hij verhaaltjes tegen fluisterde. Na een lofzang op het karpervlees volgt dan: “Ik woonde toen al alleen met moeder, de anderen zaten in het concentratiekamp.”
Deze tegenstelling - de vreugde van het vissen, de mooie natuur en het veilige gezinsleven tegenover de realiteit van de oorlog en de armoede - maken het boek bijzonder. Je laat je meeslepen door zijn obsessie met vissen. Je krijgt het gevoel dat hij pas echt leeft als hij kan vissen, het liefst in zijn eentje. Tijdens de oorlog moest hij stiekem naar karpers vissen, want visopziener Záruba hield hem in de gaten. Vissen betekende eten voor hem en zijn moeder maar het lijkt alsof het hem nog meer om de spanning te doen was. De beschrijving van de Duitsers die hem vanuit een kasteel in de gaten zouden houden heeft iets sprookjesachtigs. Dat zit ook in de rest van het boek. In het hoofd van de hoofdpersoon is het leven een avontuur dat hij vormt geeft aan de hand van een rijk scala aan visbelevenissen. Ontmoetingen met Duitse soldaten heeft hij niet en ook later komt hij nergens direct in botsing met het communistische regime. Zijn vader en broers zijn kennelijk teruggekomen uit het kamp, maar dit benoemt hij niet expliciet.
Als jongeman maakt hij met een vriend een lange tocht over water. De twee in de boot kennen geen angst, ontdekken nieuwe visgebieden, waarderen de rust van het platteland tegenover het drukke van Praag en worden volwassen. In het laatste deel van het boek keert hij terug naar zijn geboortegrond en zijn vader. Hij wil voor hem de beste palingen vangen die er te vangen zijn: de gouden palingen. Het loopt anders dan hij denkt.
Hoe ik de vissen ontmoette leest als een sprookje. Ota Pavel weet zeer goed te doseren. De focus ligt op het vissen, dat voor hem staat voor vrijheid. Hij schrijft erover als een obsessie en de terloopse opmerkingen over honger, armoede en onderdrukking komen daardoor nog beter tot hun recht. Er zit ook de nodige absurde Tsjechische humor in. Op een onderzeeboot krijgt hij eens een rondleiding en ontmoet hij ene Romanowski, die er voornamelijk het zwijgen toe doet. Hij zegt over hem dat hij lijkt op een konijnenfokker. Later gaat de man praten en komt hij erachter dat hij toch geen konijnenfokker is. Het boek leest als een roman, maar in het overbodige voorwoord van Jan van Mersbergen lijkt hij Hoe ik de vissen ontmoette te zien als een verhalenbundel. Ik ben het niet met hem eens. Aan het eind van het boek schrijft Ota Pavel dat het sprookje is gestopt. Hij is gek geworden en naar een inrichting gebracht: “Daar heb je geen vissen. Enkel koningen, keizers, Napoleons, Christussen, Afrodites, vorstinnen Libuse en maagden van Orléans.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten