Voor het najaarsnummer van Awater (2023) schreef ik de volgende recensie:
In de poëzie van Idwer de la Parra is de natuur nooit ver weg: laurierkers, sneeuwbes en cyclaambloemen zijn welluidende namen van planten die opduiken in zijn gedichten. Net zo mooi klinken de dierennamen zoals leeuwerik en zeewaterkreeft. Vlerk is de tweede bundel van De la Parra. Hij debuteerde in 2016 met de goed ontvangen bundel Grond, een bundel die even vol zit met natuurbeelden als Vlerk. Pas na lezing ervan kwam ik erachter dat de dichter ook werkzaam is als tuinman. Dit kan de aandacht voor bomen en andere levende wezens verklaren, maar het lijkt niet de bedoeling van de dichter om louter natuurpoëzie te schrijven.
Natuur is voor De la Parra beeld, maar de specifieke namen van planten en dieren kiest hij zorgvuldig op basis van klank. Binnenrijm en een dwingend ritme geven veel van zijn gedichten iets klassieks. Een fragment uit het naamloze gedicht met de beginregel ‘Met een kattenbel droef’:
Denk terug aan de zomer,zo hoog, zonder zorgen,
waar meerkoetjes renden
met vurige ogen
en fuutjes verschenen
als kleine cadeautjes –
hoe anders, hoe hoekig
en zelfingenomen
ligt alles straks onder
Vervang de meerkoetjes door waterhoentjes en de fuutjes door pijltjes en het gedicht loopt niet. Dit klinkt logisch, want als dichter zoek je naar een evenwicht tussen beelden, betekenissen en klanken, maar bij De la Parra lijken betekenissen ondergeschikt te zijn aan klanken. Zo bevat het gedicht ‘Put’ veel o- klanken, zoals pomp, vermolmde, overzijde en gesloten wolkenlaag. Een overmaat aan binnenrijm kan irriteren maar bij De la Parra heeft deze veelheid een magisch effect. Je wordt meegenomen door de klanken en het ritme, zonder dat de beelden meteen tot je doordringen. Het zijn ongedwongen regels die zo vanzelfsprekend zijn dat ze al leken te bestaan voordat de dichter ze noteerde.
Het spel met klanken loopt ook tussen gedichten; gedichten die overigens niet allemaal het thema natuur hebben. Bladerend door de pagina’s valt je op dat woorden als kraai, krast, zwerk, vlerk, viskraam en drek nauwe verwantschap met elkaar hebben, in de eerste plaats door de kr-klank, maar je ziet ook een samenhang in beelden. Dit wil niet zeggen dat de dichter ons een diepere samenhang wil tonen. Je zult geen filosofisch bespiegelingen aantreffen in zijn poëzie.
De titel van de bundel is fascinerend. Hierin is, naast natuur, een tweede thema te lezen. Vlerk verwijst naar een kraai en naar een schurk, de dichter zelf: ‘Dichterschap, dit verendek –/rukwind mort aan de pennen.’ en: ‘Op een stalen draad/ een kraai/ die geen verhaallijn krast’. Je kunt dit zien als een dichter vermomd als vogel die af en toe opduikt in een gedicht en commentaar levert. Hij maakt opmerkingen met een knipoog, zoals aan het eind van het titelgedicht: ‘Nou, wanneer je zo ontwaakt,/ dan moet je wat. Diep nadenken/ over de betekenis.’
De la Parra weet de lezer op deze manier vaker uit een sprookje te wekken, bijvoorbeeld met een opmerking als ‘Ach, laat ook maar’. Het naamloze gedicht met de beginregel ‘Nevelslierten en ragfijne dauwdruppels,’ is beschrijvend en uiterst dromerig. De laatste regel sluit qua klank goed aan bij de vorige regels, maar is opeens anders van toon en er duikt een ik-persoon op: ‘een tak moet zich stutten om verder te reiken,/ en ik moet vaak liegen om iets te verkrijgen.’
In Vlerk is een dichter aan het woord met een volwassen, prettige stem. Hij hoeft zich niet te bewijzen, is niet ironisch en dringt geen meningen op. De laatste tijd verschijnt er veel poëzie die politiek geladen is of een persoonlijk verhaal bevat, of beide probeert te verenigen. Aan De La Parra is deze trend geheel voorbijgegaan. Het lezen van niet-politieke, niet-actuele poëzie is erg verfrissend, vooral poëzie van het hoge niveau dat Idwer de la Parra met deze bundel heeft bereikt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten