Cherry Duyns (1944) en Armando (1929-2016) waren meer dan vijftig jaar bevriend. Ondanks het leeftijdsverschil klikte het meteen toen zij elkaar tegenkwamen op de redactie van de Haagse Post. Een van de eerste opdrachten die Armando zijn jongere collega gaf was het halen van een paar haringen. In die tijd was Armando al schrijver, dichter, musicus, beeldend kunstenaar en dus ook journalist bij de Haagse Post. Hij werkte er niet lang, maar de vriendschap met Cherry Duyns bleef bestaan. Zij deelden een fascinatie voor kunst, de oorlog, het circus en hadden beiden een zekere niet-elitaire houding. En zij hadden eenzelfde gevoel voor humor. De ondertitel bij deze gesprekken luidt: “Ik bel je wel als ik dood ben.”
In 2007 brandde het Armando-museum in Amersfoort af. Veel ging verloren, werk van Armando, maar ook materiaal over hem, zoals een gefilmd interview van Cherry Duyns. Hij besloot daarop om Armando te vragen dit interview over te doen. Het werden 21 gesprekken die zij voerden in de periode 2011-2017. Dit boek bevat de weergave van deze gesprekken. De twee praatten over Armando’s leven, zijn jeugd, de oorlog en zijn werk. Door alles heen hoor je zijn nuchtere kijk op het leven, wat soms onthutsende uitspraken oplevert, zoals dat hij zijn eigen werk rommel noemt of dat hij vanwege de brand van zijn museum geen minuut minder heeft geslapen. Het werk is weg, nou en? Deze houding lijkt in tegenstelling met zijn drang om te schilderen en te schrijven. Hij vindt het zelf ook niet altijd leuk, maar hij moet het doen, hij kan niet anders. Het overkomt hem als het ware. Wat niet wil zeggen dat hij tevreden was met alles wat hij maakte. Hij keek er later naar en beoordeelde dan wat mocht blijven en wat weg moest. Bij de vernietiging van afgekeurd werk hanteerde hij zelf het stanleymes. Eenmaal had hij zelfs een verkocht schilderij terug laten halen door zijn galeriehouder in Keulen, zogenaamd om er nog aan te werken. “Ik heb het meteen weggegooid. Het was niet goed.”
Cherry Duyns probeert in de gesprekken voortdurend te achterhalen wat de ideeën van zijn vriend zijn over kunst en wat hem zelf drijft. Hij krijgt zelden een bevredigend antwoord. Armando had geen kunstopvatting, het ging hem om het werk, om de techniek, hoe iets gemaakt is. Wat het voorstelt of wat de kunstenaar ermee wil uitdrukken, dat interesseerde hem niet. De kunstenaar (hijzelf) maakt iets waar niemand op zit te wachten, er is geen vraag naar en toch moet het gemaakt worden. Zijn vriend vraagt door naar de betekenis van een kruis in een schilderij, het bloed aan een hand, maar vangt bot. Er zijn boeken geschreven over zijn werk, maar hij heeft er zelden belangstelling voor. “Ze interpreteren maar, ik moet schilderijen maken.” Gesprekken erover ging hij vroeger ook al uit de weg. In een café over kunst en literatuur doorlullen was niets voor hem. Hij dronk ook geen alcohol. Toen hij in de redactie van Gard Sivik zat, voelde hij zich mede daardoor een buitenstaander.
Al jong was Armando obsessief geïnteresseerd in afbeeldingen en in de jaren vijftig bezocht hij iedere tentoonstelling en galerie, vooral om te kijken hoe het werk was gemaakt. Later werd hij kieskeuriger. Hij vertelde niet naar Lucien Freud te zijn gegaan, maar Bonnard of Munch zou hij zeker hebben bezocht. Permeke vond hij geweldig en het was een raadsel voor hem dat de Vlaamse schilder niet wereldwijd bekendheid kreeg. Goed is dat je in deze gesprekken leest over de interesses van Armando. Hij en Cherry Duyns waren liefhebbers van ouderwets variété en bijvoorbeeld de humor van Laurel & Hardy. Schrijvers die Armando bewonderde waren Camus, Strindberg en Marten Toonder. Hij was een groot liefhebber van boksen en bokste zelf ook. Sowieso voelde hij zich meer thuis bij mensen die naar een bokswedstrijd gingen dan tussen schrijvers en intellectuelen.
Ik wist al wel het een en ander van Armando af. Ik heb tentoonstellingen van hem gezien, zijn proza en poëzie gelezen, hem viool horen spelen en natuurlijk de twee zien optreden met Herenleed. Toch gaven deze interviews veel nieuwe verhalen over zijn leven en moest ik vaak enorm lachen om zijn nuchterheid en onderkoelde humor. Mooi is het verhaal dat de twee zich bij het circus wilden aansluiten. Armando was er klaar voor, maar Cherry twijfelde en wilde uiteindelijk toch niet, te onzeker. Hier zie je echt het verschil tussen de twee. Armando wilde altijd weg, nieuwe plekken bezoeken, nieuwe dingen zien en meemaken. Bizar zijn de verhalen over zijn muziekoptredens vlak na de Tweede Wereldoorlog. Hij was zestien en speelde in orkesten, nachten achtereen. Zijn ouders vonden het prima, want hij bracht geld in het laadje. Nog gekker is het verhaal dat hij zich aanmeldde bij het Vreemdelingenlegioen. Hij werd afgewezen, ze hadden geen mensen nodig op dat moment. Tot slot een anekdote over zijn moeder die ooit een tentoonstelling van haar zoon bezocht. Haar commentaar op zijn schilderijen: “wel lollig.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten