Christine Otten laat zich graag inspireren door verhalen uit de Afro-Amerikaanse gemeenschap. De roman ‘De laatste dichters’ is gebaseerd op de levens van deze dichtersgroep. De verhalen zitten dicht op de werkelijkheid. ‘Als ik naar jou kijk, zie ik mezelf’ is een bundeling journalistieke stukken. Het boek geeft context bij boeken als ‘De laatste dichters’ en ‘We hadden liefde, we hadden wapens’. Een van de terugkerende onderwerpen is de scheidslijn tussen feit en fictie.
In de proloog valt zij meteen met de deur in huis. Twee vragen worden haar het vaakst gesteld: “Wat schrijf je nou eigenlijk, fictie of non-fictie? En: Hoe komt het dat je als witte Nederlandse vrouw over zwarte Amerikanen schrijft?” Otten ondervond dat de twee vragen met elkaar samenhangen. Zij heeft zich vanaf 2000 onbevangen en vol overgave gestort op ‘Zwart Amerika’. Zij was vlak na 11 september in New York, zij zocht contact met leden van The Last Poets en zij zag New Orléans na de ramp Katrina. Uit het ene contact kwam het volgende, vanuit één verhaal volgde zij het spoor naar een volgend verhaal. Er zat geen plan achter. In de proloog van dit boek beschrijft zij het als één lange reis.
Haar vele contacten en haar betrokkenheid leverden veel vertrouwen op, zoals bij de The Last Poets. Otten dompelde zich onder in hun wereld. Alleen zo kon zij erover schrijven. In het boek staan echt gevoerde gesprekken, maar om het verhaal meer impact te geven is fictie het juiste middel. Otten schrijft dat zij de werkelijkheid liegt. Je kunt de vraag ook omdraaien, waarom echte verhalen opnemen in een roman? Ten eerste had zij de verhalen nooit zelf kunnen verzinnen. Bovendien, geven zij zo het boek meer urgentie.
Los van deze wat theoretisch discussie staat het boek vol mooie verhalende stukken en interviews. Mama D. is een fascinerende vrouw. Zij woonde in New Orléans. In haar buurt was zij een moeder voor jongeren die op straat rondhingen en met de politie in aanraking kwamen. Men had ontzag voor haar. Vaak lukte het haar om met de politie te onderhandelen. Na de ramp Katrina was zij een spil in de lokale hulp en opvang.
Wanneer Otten haar dan bezoekt staat haar huis nog vol spullen van gevluchte bewoners, waarvan het huis is weggevaagd. Wat Otten ziet stemt haar niet vrolijk. Veel beschadigde huizen zijn onbewoonbaar. Er is geen overheid die de wederopbouw aanpakt. Wel zijn hele buurten ‘schoongeveegd’. Voor de zwarte bevolking is er geen plaats meer. Het is het proces van gentrificatie dat plaatsvindt in steden wereldwijd, maar na Katrina is het extra wrang voor de slachtoffers dat zij hun huizen en hun buurt kwijt zijn.
Prachtig zijn de gesprekken die Otten heeft met Eric Mingus en met Ravi Coltrane, inderdaad de zonen van. Beiden moesten zij los komen van de erfenis van hun vader. Maar ook zij werden muzikant. Eric heeft het racisme op een bijzondere manier ervaren. Hij ziet er zelf bijna wit uit. Wanneer hij als kind met zijn vader over straat liep werden zij soms aangesproken. “Politieagenten die me wilden beschermen tegen die nigger, mijn vader.”
In de hele bundel voel je de betrokkenheid van Christine Otten. Wat zij laat zien is dat bij het onvoorwaardelijk verplaatsen in belevingswereld van de ander er grenzen wegvallen. De titel ‘Als ik naar jou kijk, zie ik mezelf’ is daarom zo goed gekozen. Zij vertelt het verhaal van een ander, maar aan het einde van haar boek zegt zij dat zij ook op zoek was naar haar eigen kracht. Het verhaal van de verborgen Amerikaanse geschiedenis staat voor iets groters. “Het gaat over het recht er te mogen zijn, en dat vervolgens op te eisen en te verdedigen. Het is een universeel verhaal.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten