Ooit leerde
ik op school wat literatuur was. Voor mijn middelbare schooltijd las ik veel,
na die ellendige jaren pakte ik het lezen voorzichtig weer op. Tijdens de schooltijd
werd mij het lezen grondig afgeleerd, mede door de literatuurlessen. Een boek
moesten wij leerlingen volgens strakke richtlijnen analyseren. En wat een
schrijver bedoelde was van het grootste belang. Gewoon een boek lezen voelde
als een verbod. Deze lessen gingen gelijk op met het bestuderen van het
meesterwerk Karel ende Elegast. Na drie maanden waren we toe aan een volgend
boek, iets in hetzelfde genre, zeker geen Jan Wolkers.
Misschien
is deze traumatische ervaring een reden geweest dat ik dit boek van Lidewijde
Paris eerder links heb laten liggen. Een beetje flauw natuurlijk. In de loop
der jaren heb ik veel boeken over literatuur gelezen. Niet alles in dit genre
is saai. En ik heb over de schrijfster veel positieve verhalen gehoord. Vooral
om haar enthousiasme wordt zij geroemd.
Dit
enthousiasme weet Paris in ‘Hoe lees ik?’ uitstekend te koppelen aan begrippen
uit het literatuuronderwijs. Zij kiest ervoor om zaken niet onnodig te
versimpelen om hiermee het lezen toegankelijker te maken. Maar wil je een boek
beter leren kennen en begrijpen wat een auteur doet dan heb je instrumenten
nodig. Veel van deze begrippen zijn bij de gemiddelde lezer bekend:
raamvertelling, vertelde tijd, alwetende verteller, spanningsboog. Paris legt
ze helder uit.
Maar het
mooiste in dit boek is het toepassen van deze instrumenten op veelal recente bekende
literatuur. De schrijvers die zij hiervoor gebruikt zijn een uitstekende keuze:
Olaf Olafsson, Julian Barnes, Philippe Claudel, Jens Christian Grøndahl, Haruki
Murakami, om er enkelen te noemen. Het zijn schrijvers die wereldwijd bekend
zijn en nog actief schrijven. De keuze is zo sterk omdat boeken van deze
schrijvers zowel literair zijn als voor de meeste mensen makkelijk te lezen.
Maar bij betere bestudering kun je er heel veel uit halen. Hiermee vergroot je je leesplezier. Zij gebruikt gelukkig ook een aantal Nederlandse auteurs,
zoals Sanneke van Hassel en Rob van Essen, toevallig twee van mijn favoriete
schrijvers.
Paris
citeert uitvoerig uit hun werk, en gebruikt soms een heel verhaal van een
schrijver. In het eerste deel van haar boek leidt zij de lezer rond langs alle
begrippen. Later in het boek laat zij hen los: eerst het verhaal lezen, dan
zelf aan de slag, dan pas verder lezen. Ik was blij verrast met het
schitterende verhaal van T.C. Boyle, getiteld: ‘Chicxulub’. Zo moet je een
verhaal schrijven! Ik zeg niks over de inhoud: lees het zelf en je bent een
ervaring rijker.
Zij staat
lang stil bij het begin van een boek en geeft mooie voorbeelden van eerste
zinnen, zoals uit ‘Dat weet je niet’ van Grøndahl. In een eerste zin zegt een
schrijver vaak al heel veel. Later vergeet je dit als lezer. Zij raadt daarom
aan om - wanneer je een boek uit hebt – het begin nog even opnieuw te lezen.
Een goed advies.
Na al deze
lofzang, valt er dan op ‘Hoe lees ik?’ niets aan te merken? Op een paar
plaatsen noemt Paris iets met zekerheid terwijl ik meteen dacht, dat klopt
niet. De schrijver en de verteller van een roman staan los van elkaar. Wat de
verteller zegt kan de auteur niet worden aangerekend. Dit heeft wel eens tot
processen geleid. Paris schrijft: “de schrijvers hebben die rechtszaken altijd
gewonnen.” Dit is niet juist. In de verhalenbundel ‘Seizoensarbeid’ van L.H. Wiener
meende iemand zich te herkennen in een van de personages uit een verhaal. De
rechter stelde de aanklager in het gelijk.
In een
hoofdstuk over tijdsperspectief beweert Paris dat zij slechts één roman kent
waarbij de held aan het begin van het boek ontwaakt: 1848 van Theun de Vries.
Ik kan mij dat niet voorstellen en heb zelf een andere ervaring. Ik denk dat
het redelijk vaak voorkomt. Meteen schoten mij twee titels te binnen: ‘De
Adriaantjes’ van Lodewijk van Deyssel en natuurlijk ‘De avonden’ van Gerard
Reve.
Een derde
opmerking waarvan ik overeind schoot ging over het onderwerp ‘subliminal
advertising’. Zij kleedt dit stuk aan met het verhaal dat tijdens een
filmvertoning beelden van flesjes cola werden vertoond: zo kort dat de kijker
het niet bewust opmerkte, maar dat er wel voor zorgde dat hij in de pauze een
cola bestelde. Dit is een bekende mythe. In 1957 voerde James McDonald Vicary
dit experiment uit, beweerde hij. Later gaf hij toe het verzonnen te hebben.
Dit zijn
natuurlijk details, maar ik vind het toch leuk ze te noemen. Het enthousiasme
om mensen anders te laten lezen en meer uit een boek te halen is de
belangrijkste waarde van ‘Hoe lees ik?’ De keuze van de auteurs en de titels
die zij gebruikt zijn erg goed. Ik zou het ook interessant vinden als zij een
vervolg zou schrijven over het lezen van wat meer obscure, moeilijke boeken,
met werk van bijvoorbeeld Perec, Hrabal, Coetzee en Ada van Nabokov en met als
titel bijvoorbeeld: hoe lees ik bijzondere boeken?
Tot slot,
haar nadruk op het bestuderen van het begin van een boek is heel zinvol. Ik doe
dat te weinig. Net ben ik begonnen in een boek van de Russische schrijver
Vladimir Makanin. De titel is ‘Underground of Een held van onze tijd’. Deze
titel verwijst naar twee klassiekers uit de Russische literatuur: boeken van
Dostojevski en Lermontov. In de eerste zinnen wil de verteller op zijn gemak
een boek gaan lezen als de bel gaat. Het is de buurman die zijn hart komt
uitstorten op deze dag dat zijn dochter is getrouwd. Het eerste hoofdstuk heet
‘Hij en zij’ en het boek dat de verteller aan het lezen was is van Heidegger:
“geen Rus zou Heidegger lezen als Bibichins vertaling er niet was geweest!” Ik
zal na het lezen van de bijna 600 pagina’s terugkijken op deze eerste zinnen
met in mijn achterhoofd het boek van Lidewijde Paris.
2 opmerkingen:
Hoi Alek, een pracht van een recensie. Ik heb dit boek vandaag ook op mijn blog besproken, zie: erikleest.blogspot.nl. Groetjes, Erik
Een reactie posten