Johan
Goossens is cabaretier en hij staat voor de klas. Over dit tweede beroep deed
hij verslag in het Parool. De columns zijn hier gebundeld.
Het is geen
makkelijke school, een ROC in Amsterdam, leraar Nederlands op niveau twee. In
een cabaretprogramma vertelde hij dat niveau 1 in de gevangenis zit, vlak
daarboven zit niveau 2. Deze kinderen zitten aan het begin van het schooljaar
nog niet in de gevangenis. Zij zijn leerplichtig, daarom zitten de meesten hier. Op sommige punten zijn ze heel volwassen
Zijn stukjes
zijn grappig, maar niet lollig. Het is geen schaterlachboek. De eerste dag op
school wensen collega’s hem sterkte en waarschuwen hem van alle kanten. Bij
zijn sollicitatie werd gevraagd: “Durf je les te geven aan niveau twee?” Hij
zei nietsvermoedend ja en kon de volgende dag beginnen.
De eerst dag
voelt hij een angst van lang geleden opkomen. De klas is natuurlijk een grote
chaos als hij binnenstapt. Hij krijgt ze nauwelijks stil. Wanneer hij eindelijk
aandacht heeft en er een soort gesprek ontstaat roept een van de jongens: ‘Bent
u homo soms?’ Hij antwoord met ja en de klas is stil.
In de
volgende stukjes lees je hoe hij langzaam vertrouwen wint bij de groep. Hij is
geen strenge leraar. Op momenten is de klas ontzettend open. Een gesprek in de
klas gaat over wonen in een tehuis. Veel meisjes hebben er gezeten. Hun
seksuele behoeften moesten zij onderling bevredigen, kon niet anders. Hij
luistert met verbazing.
Mehmet
begrijpt het verschil niet tussen jou en jouw. De meester legt het uit, bezit:
jouw scooter, jouw blackberry. Een jongen roept: ‘jouw strafblad’. Mehmet snapt
het. Zeker weten? Is jouw tentamen met of zonder w? Mehmet antwoord: ‘zonder’.
Ik mag het toch niet mee naar huis nemen. Echt, serieus meester, misschien weet
jij niet, want jij bent nieuw. Maar hier op school, als je tentamen mee naar
huis neemt, word je geschorst.”
Meisjes vertellen
soms de vreselijkste dingen: wapenbezit, vechtpartijen, problemen met ouders
thuis. Er wordt veel gelogen. Als hij een van de ouders belt omdat een
leerlinge vaak afwezig is, wordt de moeder boos omdat hij zo vaak op vakantie
is. De dochter vervalste brieven, loog over de dood van haar vader. De moeder
snapt het niet helemaal: ‘Het enige wat ik weet is dat u op wintersport bent!”
Pijnlijk
wordt het als een meisjes, Rabbia, waar het niet goed mee gaat, zegt kanker te
hebben. De klas schrijft op de dag van operatie een vrolijke kaart vol met
wensen. Na afloop komt er een jongen naar de meester toe: Rabbia ligt niet in
het ziekenhuis maar zat vanmorgen in een coffeeshop in de stad.
Minder leuk
is ook de angst dat er meisjes uitgehuwelijkt worden. De docenten kunnen praten
met zo’n meisje, maar er feitelijk niets tegen doen. Opeens zijn ze verdwenen.
Een van de
leukste stukjes vond ik ‘Spreekbeurt’. Hij moet zijn klas beoordelen op
Nederlands, maar hij verwondert zich over hun zekerheden (van internet geplukt)
en hun beperkte wereldbeeld. “Discriminatie is begonnen in de veertiende eeuw.”
“Vroeger had je geen mensenrechten, dat vonden ze toen niet nodig.” “Vooral in
arme landen is er kinderprostitutie omdat het een makkelijk beroep is.”
‘Wie heeft
er wél een boek bij zich?’ is een leuk boekje; goed om te lezen als je de
ambitie hebt om op een ROC, niveau twee te willen lesgeven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten