Het heeft
even geduurd, maar eindelijk is daar de grote biografie van W.F. Hermans.
Willem Otterspeer is in 800 pagina’s gekomen tot aan het jaar 1952. Dat belooft
nog een tweede en waarschijnlijk een derde deel. Hoe meer Hermans hoe beter.
In de inleiding legt Otterspeer uit wat voor soort biografie hij geschreven heeft. Zijn uitgangspunt is een verband leggen tussen leven en werk. Hij doet dit het hele boek door inderdaad zeer uitvoerig en soms wat te makkelijk. Otterspeer verwijst in deze inleiding naar de eerste biografie, die van Hans van Straten. Ik vind hem heel mild in zijn oordeel over dit zwakke boek.
In de inleiding legt Otterspeer uit wat voor soort biografie hij geschreven heeft. Zijn uitgangspunt is een verband leggen tussen leven en werk. Hij doet dit het hele boek door inderdaad zeer uitvoerig en soms wat te makkelijk. Otterspeer verwijst in deze inleiding naar de eerste biografie, die van Hans van Straten. Ik vind hem heel mild in zijn oordeel over dit zwakke boek.
Otterspeer
wijst verder op de veelheid aan materiaal. Hermans bewaarde alles, zijn archief
is enorm. Hij had een begeerte naar alles. Dit is wat in tegenspraak met het
volgende mooie citaat uit de inleiding van Otterspeer: “ Hermans was ertoe
veroordeeld Hermans te zijn en dat kwam goed uit, want dat was zo’n beetje het
enige waarvoor hij belangstelling had.” Otterspeer laat in deze biografie zien
dat die belangstelling veel breder was.
Jeugd
Hij begint
bij de jeugd van Hermans en besteedt gelukkig niet eindeloos veel papier aan
alle voorouders. Hij staat uiteraard wel stil bij zijn ouders. De vader was
onderwijzer en ontwikkelde zichzelf met allerlei cursussen. Hij was
dwangneurotisch en erg onhandig. De moeder van Hermans was vooral bang. Over
straat lopen was al een gevaarlijke onderneming voor haar. Hermans kon zich
niet herinneren ooit een gezellig gezinsuitstapje te hebben gemaakt. Otterspeer
laat zien dat de vader minder tiranniek was dan Hermans later voorstelde.
De
kinderjaren van Hermans waren weinig opmerkelijk. Hij was een goede, maar geen
geniale leerling. Een frappante gebeurtenis uit zijn jeugd is dat de kleine
Hermans van zijn tante een zweep cadeau kreeg.(68/69) Het eerste wat hij ermee
deed was zijn zusje proberen te slaan. Dit hoeft naar mijn idee niet te
betekenen dat je je zusje haat. Zij was waarschijnlijk het enige onschuldige
wezen in de buurt dat Hermans de baas kon. Merkwaardig is wel dat iemand een
kind een zweep geeft. Hermans herinnerde zich dit cadeau vooral omdat de zweep
even later verdwenen was en zijn ouders van niets wisten. Hij vond hem
uiteindelijk in de vuilnisbak en was onder de indruk dat zijn ouders zo tegen
hem konden liegen.
Interessant
is dat Otterspeer aandacht besteedt aan Hermans’ manier van lopen Hij was erg
houterig en liep zoals een schoolvriend het noemde, zonder bewegersvreugde.
(304) Van jongs af aan was Hermans een kankeraar. Hij ergerde zich aan van
alles. Vooral over de domheid van zijn klasgenoten en later medestudenten wond
hij zich op. Hij had dus als kind weinig vriendjes.
Eerzuchtig
was hij wel . Al vroeg voelde hij zich superieur over anderen. Hij was vaak erg
enthousiast over uitvindingen en knutselde zelf dingen in elkaar, zolang zijn
ouders hem dit niet beletten, vanwege het vermeende gevaar. Van elektriciteit
moest de kleine Hermans ver blijven. In het verhaal ‘De elektriseermachine van
Wimshurst’ is de Hermans als kind bijna volledige terug te lezen: een jongen
die het beter weet, maar niet begrepen wordt door de leraar en ouders en gepest
wordt door de andere kinderen. Otterspeer legt met bronvermelding het verband
tussen bijvoorbeeld dit verhaal en Hermans’ eigen jeugd.
De biograaf
schiet ook af en toe uit. Nadat hij heeft aangegeven dat een verhaal sterk
autobiografisch is, wijst hij erop dat de werkelijkheid ietwat genuanceerder
lag. (81) Logisch, want het blijft literatuur. Even later geeft hij zelfs aan
dat een persoon uit een verhaal in werkelijk Fries was en geen Groninger “zoals
Hermans in de novelle suggereert.” (81) Otterspeer gebruikt hier het door hem
zelf ontdekte realisme in een literair werk om de schrijver op de vingers te
tikken. Hij doet dit vaker. Ik vind dit niet juist.
De meest
ingrijpende gebeurtenis uit Hermans’ jeugd was ongetwijfeld de dood van zijn
zus Corry. Otterspeer besteedt terecht veel aandacht aan dit drama. Op 14 mei
1940 pleegde Corry samen met haar zwager waarmee zij een relatie had zelfmoord.
De man was jaren ouder en getrouwd. Hij verkeerde in de dagen voorafgaand aan
deze daad in ernstige paniek. Waarschijnlijk heeft hij haar met of zonder dwang
meegesleurd in de wanhoopsdaad.
Otterspeer
wijdt uit over hun relatie en citeert mooie lange stukken uit brieven. Het
hoofdstuk Corry eindigt met de dood van
de twee. Het vreemde is dat in latere hoofstukken het wel gaat over de impact
van deze gebeurtenis op het werk van Hermans, maar dat Otterspeer niet laat
zien hoe bijvoorbeeld de ouders de dood van hun kind verwerkten. Het kan zijn
dat hier geen bronnen voor zijn, maar ik zie ook wat anders. Het lijkt alsof
Otterspeer in één hoofdstuk een onderwerp helemaal wil afronden. Vervolgens
stapt hij in een volgend hoofdstuk over op het volgende onderwerp. De biografie
krijgt hierdoor het karakter van een serie essays.
Overigens
liet Hermans mensen later weten dat hun verhouding slecht was. Otterspeer
beschrijft dit als “helderheid achteraf” (200). In werkelijkheid konden zij
soms goed met elkaar overweg en deelden zij soms een hobby.
Oorlog
De
oorlogsperiode is immens belangrijk geweest voor het werk van Hermans. Als je
de biografie leest heeft hij het, afgezien van de dood van zijn zus, de vijf
jaar niet heel zwaar gehad. Er lijken geen beslissende gebeurtenissen plaats te
vinden. Dit sluit aan bij Hermans gedachtengoed:
“er gebeurt nooit iets en het is altijd oorlog.”(209)
De oorlog
heeft vooral zijn studententijd verpest. Hij kon niet afstuderen en
studentenfeestjes waren er ook niet zoveel. Wat Hermans wel deed was lezen als
een bezetene: Engelse, Duitse, Franse literatuur, filosofie, enzovoorts. Hij
leerde zelfs Spaans om deze literatuur goed te leren kennen. En hij schreef:
verhalen, gedichten en de roman Conserve. Iets gepubliceerd krijgen was niet
altijd makkelijk. Na een afwijzing liep hij zo teleurgesteld over de Dam dat
hij zich wilde aanmelden voor de ss. De gedachte dat het manuscript van
Conserve gevonden zou worden en zou worden uitgebrachte terwijl hij in de
Russische sneeuw doodvroor, weerhield hem ervan: “…en ik hield trouwens ook niet van sport en
in de krant las je dagelijks dat de opleiding van de ss zo fijn was, omdat je
daar veel aan sport moest doen.”(337)
Vrienden
Na de oorlog
stond Hermans snel in het middelpunt van de literaire wereld. Hij had toegang
tot tijdschriften, had literaire contacten en was lid van clubs als De Kring.
Hij kende een enorme eerzucht, dat wil zeggen, de zucht zich te onderscheiden.
En hij schreef veel. In deze tijd had
hij nog geen ruzies met allerlei mensen. Hermans kon overweg met Van Oorschot,
Reve, J.B. Charles, Cola Debrot. Zelf Adriaan Morriën verdroeg hij, ondanks diens
gemene streken. Deze verdraagzaamheid zal te maken hebben gehad met publicatiemogelijkheden
die het hem bood.
Met de
wonderlijke en drankzuchtige Paul Rodenko ging Hermans zeer vriendschappelijk
om. En met Gerard Reve had hij een goede band. Zij smeedden zelfs een plan om
samen een boek te schrijven. ‘Zon over
Lesbos’ zou het werk gaan heten: over een impotente man, met belangstelling
voor het occulte, wiens vrouw een relatie krijgt met een kunstenares. Hermans
schrijft Reve: “De vrouwen gebruiken
opium en lopen halfnaakt door het huis, onophoudelijk ruzie makend en luidop
plannen tot moord smedend. De man, verlamd in bed, hoort het allemaal. Als hij
eindelijk dood is, laten ze hem maar liggen tot hij stinkt, daarna pas roepen
zij de dokter.” (630) Jammer dat het boek nooit geschreven is.
In deze tijd
bezocht Hermans regelmatig Brussel. Hij logeerde er ook bij vrienden van zijn
ouders. Uit diverse brieven en eigen aantekeningen komt hij naar voren van een
echte losbol (462). Hij kon nachtenlang doordrinken, waarbij hij vrienden op
sleeptouw nam die zich geheel aan zijn grillen moesten onderwerpen.
Hoerenbezoek schuwde hij niet. En hij hield ervan om op zulke avonden bizarre
gebeurtenissen in scene te zetten. In een bordeel eiste hij van de oude dikke
hoerenmadam dat juist zij zich uitkleedde en een dansje zou maken. Zij deed het
na enig aandringen ook nog. Hermans hield ervan om alles goed te observeren. Stapgenoten
vertelden dat hij gebeurtenissen van een afstandje zat te bekijken en vaak zelf
niet leek deel te hebben. Hij verzamelde materiaal voor zijn verhalen. Daarbij
was hij weer wel zelf vaak de aanstichter van ontsporingen.
Literair
werk
De publicatie
van ‘De Tranen der Acacia’s vond plaats in 1949. Hermans lag er nachtenlang van
wakker met zelfmoordneigingen. Het was een mooi boek geworden: “Er wordt veel
in gescholden, vooral veel ingedronken en geneukt en een enkele keer gemoord,
terwijl het occulte niet te kort wordt gedaan. Enfin, ik las vanmiddag juist in
een artikel van Henry Miller dat pornografie en occulte boeken het meest
verkocht worden, dus wat dat betreft maak ik een goed kans.” (471)Helaas voor
Hermans schoot de verkoop niet echt op.
In 1951 had
Herman zijn eerste grote rel. Naar aanleiding van een voorpublicatie van een
hoofdstuk uit ‘Ik heb altijd gelijk’ werd hij flink aangevallen. Hij zou het
Katholieke volksdeel beledigd hebben. Er volgde een proces, waarbij hij werd
vrijgesproken. Daarna sloeg hij in discussies en in publicaties steeds meer
wild om zich heen. Hij kon steeds moeilijker mensen om zich heen verdragen die
hem bekritiseerden. Daarbij moeten we wel voor ogen houden dat zowel Gomperts
als van Duinkerker hem voor fascist uitmaakten. Niet gek dat hij boos werd.
Otterspeer
besteedt vele pagina’s aan de roman ‘Ik heb altijd gelijk’. Opvallend is dat
‘De Tranen der Acacia’s’ veel minder aandacht krijgt. Ook vertelt hij uitvoerig
de inhoud van vier detectives die Hermans onder pseudoniem schreef. Ik vind
hier de verhouding wat vreemd. Vaker zie je dit bij de onderwerpen die
Otterspeer aansnijdt. Zeer uitgebreid bespreekt Otterspeer Hermans
studententijd. Hij noemt alle leraren en staat erg lang stil bij alle vakken
die hij volgde en wat voor cijfers hij behaalde. Waarschijnlijk waren hier de
bronnen compleet. Praktisch geen
aandacht schenkt hij aan de tijd dat Hermans zijn studie jaren na de oorlog
weer oppakte.
Eind jaren 40
ontmoette Hermans zijn latere vrouw Emmy. Om precies te zijn op 2 juli 1949
zagen zij elkaar voor het eerst. Zij was het tegendeel van hem. Als Surinaamse woonde
zij nog niet zo lang in Nederland. Zij was jong en verlegen en stond buiten de
literaire wereld van haar toekomstige man. Zij trouwden en trokken in bij de
moeder van Emmy in Voorburg. Omdat Hermans nauwelijks rond kon komen van het
schrijven en de geldnood toenam zocht hij ander werk. Hij wilde het liefst
buiten Nederland aan de slag en solliciteerde zelfs naar de functie van
directeur van een Parijs studentenhuis. (690) Hij werd gelukkig niet
aangenomen.
De
biografie
De biografie van
Otterspeer stopt in 1952. Het verhaal is nog lang niet af. In deze bespreking
heb ik mij moeten inhouden om niet eindeloos te citeren en verhalen op te
dissen uit dit dikke boek. Het grote winstpunt van deze biografie is dat er
veel en uitgebreid wordt geput uit brieven, dagboeken en eigen aantekeningen van Hermans. Otterspeer citeert hier
ruim uit. Verder staat het boek bol van de anekdotes. Veel wist ik al, maar er staat
ook veel nieuws in. Dit is de beste
biografie die we hebben van Hermans, het is ook de enige serieuze biografie.
Kritisch ben
ik op de samenhang die Otterspeer probeert aan te brengen. Ik lees sommige
hoofdstukken als op zichzelf staande
artikelen. Per thema zet Otterspeer een mooi verhaal neer. Het grote verband,
los van algemene typeringen van Hermans’ karakter, vind ik wat mager. Ook de
verdeling in aandacht over de onderwerpen vind ik soms wat scheef. Misschien had Otterspeer over bepaalde onderwerpen
veel materiaal liggen en wilde hij hierin niet teveel schrappen.
Een tweede
punt van kritiek is de overdreven aandacht voor het realisme in Hermans boeken.
Otterspeer laat voortdurend zien dat bijna al Hermans’ werk een stevige basis heeft
in zijn eigen leven. Hoewel hij er zelf voor waarschuwt zie ik het gevaar dat
werk en leven door elkaar lopen en dat hij conclusies trekt over zijn leven op
basis van citaten uit zijn werk.
Maar los van
deze kritiekpunten is het een voortreffelijke biografie. Otterspeer streeft
naar objectiviteit en volledigheid. Voor wat het laatste betreft voorzie ik wel
een gevaar. Met een zelfde gedetailleerdheid zullen een tweede en een derde
deel beide ook 800 pagina’s beslaan. Ik ben benieuwd en ook bevreesd of het
Otterspeer zal lukken deze opgave te
volbrengen. De tijd zal het leren.
In het
laatste hoofdstuk geeft Otterspeer een karakterisering van Hermans. Hij beziet
het leven als een ziekte. (773). De
schrijver probeert zich al schrijvend hierop aan te passen. Dit is een taak
jegens jezelf en niet jegens de maatschappij. Een paar pagina’s verder noemt
Otterspeer een tweede belangrijke drijfveer. “Rancune was de brandstof van zijn
creativiteit.” (778)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten