woensdag 21 augustus 2024

Simon Vestdijk – Juffrouw Lot


 

De roman Juffrouw Lot uit 1965 - de eenenveertigste in de telling van de Verzamelde Romans - is volgens Hugo Brandt Corstius de laatste echt sterke roman van Vestdijk. Het vierde kwart van de romans haalt het volgens hem niet bij de eerste 41. Hij gaat daarbij voorbij aan Een Huisbewaarder uit 1967 en de onterecht wat vergeten historische roman De leeuw en zijn huid uit datzelfde jaar. Maar dat Juffrouw Lot een meesterwerk is, daarover ben ik het met hem eens.

 

De eigentijdse roman is een drieluik en speelt zich in twee dagen tijd af. Het eerste deel is geschreven vanuit Lot. Zij is begin dertig en werkt als huishoudster bij een enigszins aan lager wal geraakt gezin, dat vroeger een kasteeltje bewoonde. De vader, die zijn fortuin erdoorheen joeg is overleden, de moeder woont met haar tweeëntwintigjarige zoon Fred in een doorsneewoning. Lot woont bij hen in en deelt in het geheim al jaren het bed met economiestudent Fred. Zij is verloofd met George (of Sjors), die in een elektronicawinkel in Amsterdam werkt. Het verhaal begint in Amsterdam waar zij Fred volgt op een tocht langs het museum, een bevriende schilder en zijn oom de notaris. Zij eten en drinken wat, maar Fred heeft weinig trek. Hij is nerveus en kortaf en zit om geld verlegen. Het sterke van Vestdijk is dat je geen idee hebt waar het verhaal heen gaat, maar dat je na twee pagina’s al helemaal het hoofd van Lot bent binnengetrokken.

 

Lot is een opmerkelijk personage. Zij is wat boers aangelegd, onbeschroomd en bedient zich van grof taalgebruik als hoer, wijf, smoel. Aan de ene kant is zij zelfstandig, benoemt haar seksuele lusten en kent geen schuldgevoel vanwege de twee mannen die zij er op na houdt. Aan de andere kant loopt zij als een dienstbode achter Fred aan; zij vergeeft hem alles en probeert hem te begrijpen. De relatie met de familie is even dubbel: zij is er in dienst maar heeft de moeder van Fred ook geld geleend. Wanneer zij bijna bij de notaris zijn vertelt zij Fred dat de man twee jaar geleden, terwijl de vader van Fred lag opgebaard, haar onder haar rokken heeft gegrepen. Fred is niet geschokt en denkt dit te kunnen inzetten als chantagemiddel. Maar Lot krabbelt terug en twijfelt. Zij denkt dat zij zelf aanleiding heeft gegeven of dat zij het zich toch verbeeld heeft. Later heeft zij het over vingeren en denk je dat er toch meer aan de hand moet zijn geweest. In de roman wordt Lot vanwege haar vrijgevochtenheid meermaals veroordeeld; alsof iemand die zich zo open uit, erom vraagt vernederd te worden.

 

Het tweede deel speelt een dag later en wordt beschreven vanuit het perspectief van Fred. Hij vertrekt in alle vroegte naar Amsterdam, waar hij later Lot tegen het lijf loopt. Hij is jachtig, naarstig op zoek naar geld en gaat bij verschillende mensen langs. Langzaam begrijp je waar het verhaal over gaat. Zonder in details te treden, het draait om een geheim studentengenootschap en een opdracht die Fred heeft moeten uitvoeren en waarin een aapje een rol bij vervulde. Net als Lot heeft Fred weinig last van een geweten, maar op één punt is hij juist principieel en wil hij iets goedmaken vanwege die opdracht. Misschien is dat wel de reden dat hij in het derde deel onverbiddelijk wordt gestraft. In het universum van Vestdijk is er nauwelijks ruimte voor moraliteit. 

 

In het derde deel is de medestudent Gerard Starke aan het woord. Hij is verantwoordelijk voor de opdracht van Fred. Dit personage vertegenwoordigt naast de losbandige Lot en de zoekende Fred de schijnbare zekerheid van tradities en de maatschappelijke orde. Hij voert lange theoretische gespreken met Fred en in gedachten karakteriseert hij hem als een mislukkeling: grenzeloos onverschillig en normloos. Maar met deze eigenschappen ziet hij hem even later als geschikt om hem op te volgen in het genootschap. Lot ziet hij als een kleinburgerlijk kanon en een corrupt kindermeisje. Vestdijk werkt het verhaal, waarin de spanning meer en meer wordt opgebouwd, naar een hoogtepunt toe dat zich afspeelt in het huis van de losbandige schilder.

 

Naast kenmerken als immoraliteit, onduidelijkheid over de eigen motieven van de personages en slingerende verhalenlijnen zie je in deze roman kleine dingen terugkeren die ik ken van andere romans van Vestdijk. Zo is er een verwijzing naar Blauwbaard. Lot bezoekt natuurlijk de verboden kamer van de zoon des huizes, maar wanneer Fred terugdenkt aan zijn vader en de tijd dat zij in een kasteel woonden heeft hij het letterlijk over echtelijke ontrouw en een onvindbare kamer van Blauwbaard. Verder lijkt het er op of Vestdijk iets heeft met nachtkastjes en po’s. In meerdere romans, ook in deze, wijdt hij hier een paar alinea’s aan. Een groter onderwerp is het gedachtegoed van Freud. Ik weet nog steeds niet hoe Vestdijk precies tegenover zijn ideeën stond, maar in Juffrouw Lot wordt zijn droomduiding op een wat simpele manier belachelijk gemaakt.

 

Los van het eenvoudige verhaal van Juffrouw Lot zijn vooral de over elkaar heen buitelende gedachten die vol zitten met tegenstellingen en overdrijvingen prachtig om te lezen. Het karakter van Lot is geweldig neergezet en qua taalgebruik weet Vestdijk haar heel goed te onderscheiden van de manieren van uitdrukken van Fred en Gerard, die dichter bij zijn eigen taalgebruik staan. De schitterende lange zinnen zijn misschien te lang om zo te citeren, vooral omdat zij vaak binnen de context van een scène de juiste kracht krijgen. Maar toch twee voorbeelden; eerst hoe Lot de moeder van Fred beziet: “Ze bekijkt me, helemaal, zoals je een lijk op de snijtafel bekijkt, waar je je mes nog niet in durft te zetten.” Tot slot, hoe Fred de verloofde van Lot ziet: “Deze licht bijziende, uit ijdelheid niet brillende, naïeve, verwarde, veel etende, veel motorrijdende, op Lotje parasiterende, slecht onderlegde en opvallend onbegaafde vakman, die met zijn toestellen klungelde zonder daar slapeloze nachten van te krijgen, bezag het leven onder de gezichtshoek van een permanent Brabants carnaval: vandaar dat hij zichzelf erg nuchter en zakelijk achtte, welingelicht, niet te slaan in feitenkennis. Het enige waarin hij van enige originaliteit blijk gaf was het bedenken van dubbelzinnige mopjes, zeer zwakke dubbelzinnige mopjes, maar niet helemaal onbeschaafd.”

Geen opmerkingen: