zondag 18 augustus 2024

J.J. Voskuil – Capitulatie. Dagboeken 1955-1965



Na het lezen van het eerste deel van de dagboeken van Voskuil zag het er niet naar uit dat ik de volgende delen ook zou lezen. Ik kwam er niet helemaal in. Zijn belevenissen waren vooral saai, de discussies soms onnavolgbaar en zijn manier van schrijven wat onsamenhangend. Gelukkig adviseerden de kenners om door te lezen. Dit tweede deel over de periode 1955-1965 is inderdaad veel beter. Ik voelde soms zelfs alsof ik de leeservaring van Het Bureau aan het herbeleven was.

 

De elf jaar die dit deel beslaan zijn van groot belang geweest voor de rest van zijn leven. Han en Lousje Voskuil keren terug naar Amsterdam en Han komt op het bureau te werken, waar hij dagelijks met Meertens te maken krijgt. En hij werkt aan Bij nader inzien dat in 1963 verschijnt. Hij leert van Oorschot kennen die de 1.200 pagina’s dikke roman uitgeeft. Maar los van deze maatschappelijke zaken draait het in zijn dagboek vooral om zijn blik op de wereld en de binnenwereld die hij deelt met Lousje en zijn vrienden. De band met vrienden is voor hem van het grootste belang. Hij discussieert vaak met zichzelf en met vrienden over solidariteit, eerlijkheid en het recht om ruzie te maken met vrienden. Hij noemt het de clan, waar hij veiligheid bij zoekt door het wegvallen van de beschermende rol die zijn ouders vroeger vervulden. Centraal staat de gezamenlijke houding tegenover de vijandige buitenwereld, de maatschappij, waar je niks aan mag toegeven.

 

Dit is ook het onderwerp van Bij nader inzien, waarin hij het uiteenvallen van die clan analyseert. “Mijn boek is onder meer een beschrijving van die afbraak (waartegen ik mij met hand en tand verzet heb) en de groeiende behoefte aan nieuwe veiligheid. … Buiten de clan hoort er niets anders te zijn. Ideaal zou zijn dat je met je vrienden een huis betrok, een egelstelling, van waaruit je om de beurten op roof uitging voor de gemeenschap, omdat je nu eenmaal eten moet om in leven te blijven. Bij nader inzien is een afrekening met deze romantiek van vriendschap en een beschrijving van de verwoording ervan.” Het is geen wonder dat hij over dit onderwerp veel schrijft in zijn dagboek. De rol van Lousje is hierin essentieel. Zij maken vaak vreselijke ruzie. Om werkelijk niets kunnen ze een nachtlang tegen elkaar schreeuwen. Ook loopt Voskuil soms razend het huis uit of ligt hij nachtenlang wakker na een ruzie. Lousje is veel vasthoudender dan hij als het gaat om het innemen van een standpunt. Werken om geld te verdienen is eigenlijk al een concessie in haar ogen. “Vanochtend was L. boos. Iemand die Blok aardig vindt, kun je niet accepteren. En dan bovendien iemand die zijn baan prettig vindt!” Han probeert haar te begrijpen. “Voor L. Is het voldoende om een strak, principieel standpunt in te nemen en iedere redelijke poging de werkelijkheid onder ogen te zien fel te bestrijden. Ze ontdekt hierin karakterloosheid, een capitulatie van het gevoel voor het nuchtere verstand.” Han vindt meestal dat zijn vrouw uiteindelijk gelijk heeft, maar het is een gelijk waarmee je binnen de maatschappelijk rol die hij nu heeft niets bereikt. 

 

Zijn afstand tot Frida Vogels, die in Italië woont het getrouwd is met Ennio, past ook in dit conflict binnen de clan. Voskuil verwijt haar dat zij te veel zwijgt, zich niet uitspreekt en daarmee een air van onaantastbaarheid uitstraalt. Eerder is Jaap al afgevallen. In dit deel komt hij af en toe nog voorbij, maar zij zoeken elkaar niet meer op. Zijn houding tegenover Meertens, die in Het Bureau Beerta heet, is wonderlijk. Zij zien elkaar bijna dagelijks. Hij is in de ogen van Voskuil een absolute charlatan: hij liegt, vernedert mensen, verwijt anderen van alles en houdt zich nooit aan afspraken. Maar hij doet het zo openlijk en ongegeneerd dat het bijna grappig is. Als Voskuil principieel zou zijn, had hij na de eerste paar conflicten zijn ontslag moeten nemen. Hij denkt hier wel vaak over na en dreigt er zelfs mee, maar doet het niet. Overigens mag hij van Meertens in werktijd thuis aan zijn boek werken, als hij maar zegt dat hij naar de bibliotheek is om te werken. 

 

Schrijven is voor Voskuil een noodzaak, bijna een verslaving. Hij moet het doen om zijn angsten af te wenden. Het is een poging alles vast te leggen, wat natuurlijk onmogelijk is. Hij begon op zijn veertiende met een dagboek, in zijn ogen veel te laat. Hij verwijt zelfs zijn ouders dat zij niet vanaf zijn geboorte zijn begonnen met zijn dagboek en alles hebben vastgelegd. Het is haast niet te bevatten hoe het hem ook lukt om dagelijks uren te schrijven, naast zijn werk op het bureau maar ook naast de vrienden die bijna iedere avond langskomen, zoals Bert Weijde en Kees, de broer van Frida: twee mensen die grotendeels buiten de maatschappij staan en de nodige aandacht opeisen. Hij laat af en toe blijken dat hem dit te veel wordt en in augustus 1965 schrijft hij: ”Ik heb genoeg van bezoek en praten. Ik heb het wel gezien.” Hij lijkt hier niet naar een bepaalde avond te verwijzen, maar naar bezoek in het algemeen.

 

Uiteraard wordt er geregeld over literatuur gepraat: Du Perron en Ter Braak zijn nog steeds ijkpunten. Voskuil leest intensief de dagboeken van Léautaud, die hij zeer bewondert. Nescio vindt hij niks, een aansteller en van Vrij Nederland raakt hij van boosheid zelfs overstuur. Vooral walgt hij van de interviews van Bibeb, zonder precies aan te geven waarom. Als je je dat moet afvragen, ben je volgens hem al niets waard. De gesprekken met Van Oorschot zijn geweldig. De twee zijn aan elkaar gewaagd, maar hij is wel afhankelijk van hem voor publicatie. De dagboeken geven ook een mooi tijdsbeeld, over hoe stil Amsterdam toen was, over de omgang tussen man en vrouw en over homoseksualiteit. Leuk zijn uitdrukkingen en scheldwoorden die hij gebruikt. Als je heel boos op iemand was noemde je hem een handelsreiziger, wat misschien nog wel erger was dan een charlatan.

 

Dit tweede deel van de dagboeken heb ik met veel meer plezier gelezen dan het eerste deel; en de delen drie en vier staan al klaar. Ik noteerde veel passages die zich ervoor lenen hardop te worden voorgelezen. Daarom, tot slot drie citaten. 

“Huizen waarvan de buitendeuren openstaan, zijn pas bewoond bij de kamerdeur. Onbegrijpelijk. Angstig.”

“Wandelen in achterbuurten als het donker wordt. En een borrel drinken. Dat zijn de enige dingen van belang.”

“Ik heb altijd gedacht: Als ik zelf ooit nog een boek schrijf, dan zal ik eindelijk eens een critiek helemaal begrijpen, omdat ik dan precies weet waar ze het over hebben. - Nu het dan zo ver is, blijkt dat ik er minder van begrijp dan ooit.”

Geen opmerkingen: