dinsdag 16 januari 2018

Kreek Daey Ouwens – Oefening in het alleenlopen


Kreek Daey Ouwens debuteerde in 1991 met de bundel ‘Stokkevingers’. ‘Oefening in het alleenlopen’ is haar zevende bundel. Zij wisselt in haar werk vaak poëzie af met stukken proza. ‘Oefening in het alleenlopen’ is bovenal poëzie, maar de gedichten vormen een verhalende eenheid.


Het gezichtspunt is dat van een klein meisje, met in haar omgeving twee grootvaders, een grootmoeder en een moeder. Het kind is bang: “Met elke stap kun je in een val lopen.” De gedichten gaan over herinneringen en verlies.

“Vandaag zetten moeder en grootvader een / vierde bord op de tafel. Ze leggen er behoed- / zaam een lepel naast . Bij de lepel ligt de / foto van het jongetje. Na het eten wast / onze moeder het lege bord af en zet het / terug in de kast. // Dit is een stille dag.”

Het kind wil zich verstoppen, maar ziet alles in huis.

“Als de sneeuw weg is bergt onze moeder / de kleren van de grootmoeder op achter / in de kast. Ze legt de mottenballen tussen / de stof. De stille grootvader gaat naar / de tuin. Hij schoffelt de dode groot- / moeder weg.”


Soms is de tekst abstracter, met de blik van een volwassene die terugkijkt. De pijn uit het verleden is niet verdwenen. ”Dicht bij huis zie ik een onbekende man. / Zou ik daar misschien van kunnen houden?

Geen opmerkingen: