WIL is na
Wij en Winst de derde roman van Jeroen Olyslaegers, waarvan de titel begint met
een W. WIL werd alom geprezen. Het boek won in 2017 maar liefst vijf
literaire prijzen. Bovendien hoorde ik van verschillende mensen dat je dit boek moest lezen. Ik heb er geen spijt van. Maar de opmerking dat het een
combinatie is van het beste werk van Louis Paul Boon en ‘De donkere kamer van
Damokles’ is overdreven.
Hoofdpersoon
in WIL is Wilfried Wils. Hij vertelt aan een denkbeeldige achterkleinzoon zijn
verhaal over de Tweede Wereldoorlog en het verhaal van zijn familie, zijn
afkomst. Wilfried is politieagent in Antwerpen. “De Duitsers zijn hier
nauwelijks nog een maand of zeven en heel het spel lijkt al jaren van hen. Die
stad is voor die mannen gaan liggen met haar benen wijd open. Alles wordt
geregeld.” Voor de oorlog had niemand hier aan gedacht. “Maar na één piep van
dat herenvolk doet nu iedereen wat er bevolen wordt. Meer nog: ze zijn nog blij
ook. Eindelijk orde.”
Wilfried is
een tweezak. Hij helpt als politieagent de bezetter, alhoewel hij niet fanatiek
is, tegelijkertijd helpt hij een Joodse onderduiker. Zijn collega en latere
zwager Lode zit bij het verzet. Hij vraagt Wilfried mee te werken. Hij doet
dat, maar vraagt zich wel af wat de motieven van Lode en zijn vader zijn om de
man te helpen. Is het hen om het geld te doen?
Daartegenover
plaatst Olyslaegers de collaborerende vriend van Wilfried: zijn vroegere
huiswerkbegeleider en intellectueel, die door de verteller Nijdig Baardje wordt
genoemd. Doordat er aan twee kanten aan hem wordt getrokken, wordt hij
gedwongen een keuze te maken. Dat valt hem moeilijk.
Je krijgt
uiteindelijk geen duidelijk beeld van Wilfried. Zijn motieven leer je niet
kennen, waarschijnlijk omdat deze ontbreken. Hij is een slapjanus. Zijn
vriendin Yvette verdedigt hem soms tegenover haar broer. Lode wil zich niet
laten kennen. Hij vindt het laf wanneer Wilfried niet ingrijpt als een nazi met
Yvette staat te flirten. Maar Yvette vindt Wilfried dan juist realistischer.
“Want ik bedoel daarmee dat gij mij een overlever lijkt.” Wilfried is hier niet
blij mee. De dichter in hem walgt ervan.
Aan het
begin van de roman, vermoed je dat Wilfried ooit een daad zal stellen. De scene
waarbij het interieur van een synagoge wordt vernield en waar de mensen op
straat worden geschopt is schrijnend. Wilfried blijft op afstand toekijken. Hij
staat beschut. De gebeurtenis verandert zijn handelen niet.
Nijdig
Baardje en andere nazi’s houdt hij te vriend. Maar hij moet zich soms ook
bewijzen. Als lezer voel je de verscheurdheid. Wilfried ondergaat het lijdzaam.
Alleen als hij dronken is, laat hij zich gaan. Hij slaat iemand in elkaar.
Niemand is hiermee gebaat. De situaties worden naar het eind van het verhaal
toe steeds pijnlijker. Olyslaegers weet dit gevoel groots op te roepen.
Zijn tante
die het hield met een ss’er, verhuist na de bevrijding naar de andere kant van
de stad en legt het onmiddellijk aan met een Amerikaanse soldaat. Van wroeging
heeft zij geen last. “De wereld moest na vijf jaar ellende opnieuw beginnen,
als bij een herkansing. Bij mij was het andersom. Het houdt nooit op, niets
houdt ooit op.”
Het boek
staat vol met zulke prachtige zinnen. In een mijmering van Wilfried zegt hij
dat het leven voor de oorlog van de wieg tot aan het graf vastlag. Je kon er
niet aan ontsnappen. “En kijk, plots werd het oorlog en het leven weer een spel
in plaats van een valstrik.“
Mooi is de
beschrijving van de entree van de ss’er Karl. “In tegenstelling tot Gregor is
Karl een typische ss’er die immer van slechts grote hoogte naar ons,
inboorlingen, verkiest te kijken, maar daarbij uiteraard een uitzondering
voor mooie vrouwen maakt, zoals Yvette, die hij meteen behandelt alsof ze al
jaren als een braaf meisje snakt naar onderricht van een allesweter zoals hij.”
Wanneer
Wilfried zich afvraagt wat de zin is om je leven te wagen, wordt zijn
gesprekspartner boos over zoveel redelijkheid. “Het is gelijk een striptease en
dan weet ge dat gezond verstand een kledingstuk is gelijk een ander. Het wordt
afgepeld en ligt op de grond, gelijk de rest, meer niet.”
WIL is een
bijzonder boek. Naast het fantastische taalgebruik en de beschrijvingen van wrede
dilemma’s is het ontbreken van daadkracht bij de hoofdpersoon heel sterk
uitgewerkt. De lamzakkerigheid van Wilfried levert hem ook na de oorlog geen
vrienden op. Hij beschrijft in grote lijnen zijn leven tot aan zijn oude dag.
Lode ziet hij nog steeds, maar er bestaat geen vriendschap meer tussen de twee.
Een idealist, die een verkeerde keuze maakt, kun je nog vergeven. Maar bij
iemand met de instelling van Wilfried ligt dat anders. Lode zegt het hem aan
het eind van het boek: “Iedereen heeft schrik van u.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten