zondag 7 oktober 2018

Karel Capek - Een doodgewoon leven


Ieder boek van Karel Čapek is bijzonder. ‘Een doodgewoon leven’ is het vierde boek van hem dat ik in korte tijd lees. Het is een volslagen ander boek dan de drie die ik eerder las en alweer prachtig. In het boek schrijft een spoorwegbeambte aan het eind van zijn leven zin levensverhaal op, een doodgewoon leven. De dokter vindt zijn autobiografie en geeft deze aan het begin van het boek aan de heer Popel. De laatste kende de overledene ook als een gewoon iemand.


“Dus hij is overleden, dacht de oude man bedroefd. Dat moet dan wel een heel gewone zaak zijn, overlijden, wanneer zelfs zo’n normale man ertoe in staat is. Maar hij ging zeker niet graag, misschien dat hij daarom die biografie had geschreven, omdat hij zo aan het leven hing. Wie zou het zeggen: zo’n keurige man, en pats-boem, overleden.”

De spoorwegbeambte houdt ervan dingen op orde te brengen. Het doet hem denken aan de tijd dat hij met pensioen ging. Er mocht niets onafs blijven rondslingeren. Alles werd gearchiveerd voor zijn opvolger, zodat hij met een gerust hart weg kon gaan. Zo wil hij ook zijn leven afsluiten. Al zijn papieren zijn gerangschikt: diploma’s, brieven, akten. Alleen zijn levensverhaal ontbreek. In zijn leven is niets buitengewoons voorgevallen. Hij schept zelfs genoegen in de rechtlijnige en duidelijke weg die achter hem ligt. Een deugdelijke, effen weg, zonder avontuur.

In de eerste helft van het boek beschrijft hij op schitterende wijze chronologisch de verschillende fasen van zijn leven. Hij is een slim wat in zichzelf gekeerd jongetje. Binnen de werkplaats van zijn vader bouwt hij zijn eigen wereld op. Later ontdekt hij dat er een tweede, hogere wereld is: de buitenwereld, bevolkt door de pastor, de meester, de dokter. “Het was de eerste indeling van de wereld naar rang en macht.”

Als kind blijft hij een eenling. Hij bewondert mateloos de schilderszoon vanwege zijn brutaliteit. Hij wil indruk op hem maken, verminkt zichzelf hiervoor, maar het lukt hem niet om vriendschap te sluiten met hem. Als student woont hij in de hoofdstad. Een beangstigende omgeving. Hij zit op zijn kamer en schrijft gedichten. De acht jaar middelbare school warren een voorbereiding op het eindexamen. De studententijd is de voorbereiding op het leven. Maar hij beseft dat het niet om voorbereiding gaat, maar om kennis “en dat hij op dat moment al bezig was om iets en iemand te worden.”

Hij stopt met studeren, vindt werk aan het spoor en ontmoet hier zijn vrouw. Čapek beschrijft het allemaal in een rustige, uitgebalanceerde stijl. Het leven van de spoorwegbeambte glijdt aan je voorbij. Het lijkt allemaal zo snel te gaan en zo weinig betekenis te hebben. “Uiteindelijk zijn het vooral twee krachten die de levensloop voorwaarts schuiven: gewoonte en toeval.”

Ondanks deze twee krachten ziet hij zijn leven als een lang treinspoor, dat terugkijkend al grotendeels vast lijkt te liggen. “Nu zie ik hoe mooi en samenhangend alles zich vanaf de kindertijd ontvouwt.” Hij kan genieten van zijn werk. De regelmaat bevalt hem. Ook zijn vrouw heeft hij lief, maar er iets niets bijzonders aan. Het feit dat hij er soms over fantaseert haar in haar slaap om te brengen, stopt hij weg.
  
Halverwege het boek treedt er een breuk op. De monoloog wordt een dialoog. Andere stemmen laten zich horen in zijn hoofd. Dat doodgewone leven, die idylle is flauwekul. “Het was geen gelukkig leven, het was een verschrikking, zie je niet dat het een verschrikking was?”

Er blijken vele naturen in hem te zitten: de hypochonder, de man met de ellebogen, de dichter en nog meer. De verteller raakt in paniek, andere personages overstemmen hem. Hij is met velen. Het doodgewone leven is een veelheid aan levens. Čapek weet deze overgang heel mooi te beschrijven. Het wordt een soort meerstemmige autobiografie, een uniek genre. Karel Čapek bewijst voor mij met dit boek wederom dat hij naast Hrabal een van de grootste Tsjechische schrijvers van de vorige eeuw was.

Geen opmerkingen: