Het debuut
van A. Moonen verscheen in 1978 en bracht niet bepaald een schok teweeg in de
Nederlandse letteren. A. Moonen verwierf wel naam als viespeuk. Er volgden acht
prozabundels, een boek met verzen en een toneelspel in twee bedrijven. Een
klein groepje bewonderaars bleef hem trouw lezen. Zijn werk is uniek.
Stadsgerechten is opgebouwd als een dagboek uit de periode 1970-1975. A. Moonen verblijft op
gammele Haagse kamertjes en doet verslag van zijn confrontaties met
medebewoners en andere omstanders. Belangstelling voor de ander is
hoofdzakelijk seksueel gericht, ongeacht geslacht of leeftijd. Alleen bij de
altijd terugkerende, maar nooit helder
omschreven vriend Jan, lijkt hij een ander soort troost te vinden.
De
medemensen die voorbijkomen in dit boek zijn kleurrijke randfiguren, vol
afwijkingen. Alleen familieleden die hem in deze jaren nog willen ontvangen
zijn normaal, op het burgerlijke af. “Waarom ken ik overwegend gekken en ben ik
zelf ook niet helemaal wel bij ‘t hoofd.” De seksuele
escapades worden met volle humor beschreven. Het is vaak triest en grappig
tegelijk. Moonen stoort zich aan verdachte geurtjes en geluidsoverlast. “Jammer
dat de kaassoort van zijn adem nou net niet mijn voorkeur geniet.”
Waar hij
komt is geur en geluid het eerste waar hij op let. Wonderlijk hoe Moonen wel de
meest ranzige aanbiedingen van uit krantenadvertenties opgeduikelde ongewassen
stumpers aanvaardt. Hij pikt zijn bedgenoten op rond het Centraal Station en
ontmoet ze in sauna’s. Soms kan
hij preuts zijn. Na drie inschuivers houdt hij de hand voor zijn hol. Een regel
verder beschrijft hij de etensresten drijvend in het waterglas met kunstgebit
van een reisgenoot. Hij besluit dit dagverslag met: “Ik heb toch zeker tien
minuten met plakkerige hand rondgelopen na het eten van een pannekoek.”
Twee andere
terugkerende elementen in zijn dagboek zijn de schaakmanie en zijn zoektocht
naar een beter woonverblijf. “Gereis naar de verre staalbouw om daar te slapen,
advertentie uit de avondkrant knippen, per openbaar bedorven vervoer naar soortgenoten
die een te hoge huur voor liefst permanente afwezigheid durven te vragen,
doorspekte naar bloemkool geurende individuen, vertrekken met talloze ziekten
doorademd, kwartpersoonsbedden, keffend hondje, eindeloze opsomming van wat wel
en niet mag, medegebruik van hun rottingsproces.”
De
beslommeringen in Stadsgerechten kennen geen doel of ontwikkeling. Elke dag,
elke maand lijkt op elkaar. Hij wanhoopt niet, bestrijdt zijn lot met humor,
maar de uitzichtloosheid van zijn marginale bestaan waait je wel tegemoet. Na
een willekeurige dag meldt hij: “Ook deze dag raakt wel weer om.” Vaker in
dit mooie debuut raakt Moonen moedeloos. “De maand kalendert ten einde. Zoals
ik soms een schaakpartij gewonnen geef, zou het beter wezen dit met m’n gammele
leven ook te doen.”
2 opmerkingen:
En vergeet niet: er is geen woord van geen gelogen, geen zin van verzonnen! :)
Ja,ja, dat doet er niks toe. In zijn hoofd heeft het in ieder geval allemaal plaatsgevonden. En hij heeft het opgeschreven, dat is het belangrijkste. :)
Een reactie posten