zaterdag 23 januari 2016

A. Moonen – Stadsgerechten


Het debuut van A. Moonen verscheen in 1978 en bracht niet bepaald een schok teweeg in de Nederlandse letteren. A. Moonen verwierf wel naam als viespeuk. Er volgden acht prozabundels, een boek met verzen en een toneelspel in twee bedrijven. Een klein groepje bewonderaars bleef hem trouw lezen. Zijn werk is uniek.

Stadsgerechten is opgebouwd als een dagboek uit de periode 1970-1975. A. Moonen verblijft op gammele Haagse kamertjes en doet verslag van zijn confrontaties met medebewoners en andere omstanders. Belangstelling voor de ander is hoofdzakelijk seksueel gericht, ongeacht geslacht of leeftijd. Alleen bij de altijd  terugkerende, maar nooit helder omschreven vriend Jan, lijkt hij een ander soort troost te vinden.

De medemensen die voorbijkomen in dit boek zijn kleurrijke randfiguren, vol afwijkingen. Alleen familieleden die hem in deze jaren nog willen ontvangen zijn normaal, op het burgerlijke af. “Waarom ken ik overwegend gekken en ben ik zelf ook niet helemaal wel bij ‘t hoofd.” De seksuele escapades worden met volle humor beschreven. Het is vaak triest en grappig tegelijk. Moonen stoort zich aan verdachte geurtjes en geluidsoverlast. “Jammer dat de kaassoort van zijn adem nou net niet mijn voorkeur geniet.”

Waar hij komt is geur en geluid het eerste waar hij op let. Wonderlijk hoe Moonen wel de meest ranzige aanbiedingen van uit krantenadvertenties opgeduikelde ongewassen stumpers aanvaardt. Hij pikt zijn bedgenoten op rond het Centraal Station en ontmoet ze in sauna’s. Soms kan hij preuts zijn. Na drie inschuivers houdt hij de hand voor zijn hol. Een regel verder beschrijft hij de etensresten drijvend in het waterglas met kunstgebit van een reisgenoot. Hij besluit dit dagverslag met: “Ik heb toch zeker tien minuten met plakkerige hand rondgelopen na het eten van een pannekoek.”

Twee andere terugkerende elementen in zijn dagboek zijn de schaakmanie en zijn zoektocht naar een beter woonverblijf. “Gereis naar de verre staalbouw om daar te slapen, advertentie uit de avondkrant knippen, per openbaar bedorven vervoer naar soortgenoten die een te hoge huur voor liefst permanente afwezigheid durven te vragen, doorspekte naar bloemkool geurende individuen, vertrekken met talloze ziekten doorademd, kwartpersoonsbedden, keffend hondje, eindeloze opsomming van wat wel en niet mag, medegebruik van hun rottingsproces.”

De beslommeringen in Stadsgerechten kennen geen doel of ontwikkeling. Elke dag, elke maand lijkt op elkaar. Hij wanhoopt niet, bestrijdt zijn lot met humor, maar de uitzichtloosheid van zijn marginale bestaan waait je wel tegemoet. Na een willekeurige dag meldt hij: “Ook deze dag raakt wel weer om.” Vaker in dit mooie debuut raakt Moonen moedeloos. “De maand kalendert ten einde. Zoals ik soms een schaakpartij gewonnen geef, zou het beter wezen dit met m’n gammele leven ook te doen.”

2 opmerkingen:

correspondentieclub zei

En vergeet niet: er is geen woord van geen gelogen, geen zin van verzonnen! :)

Alek Dabrowski zei

Ja,ja, dat doet er niks toe. In zijn hoofd heeft het in ieder geval allemaal plaatsgevonden. En hij heeft het opgeschreven, dat is het belangrijkste. :)