Zeven steden van de Britse historica Violet Moller was een bescheiden bestseller. Dat is opmerkelijk, want het onderwerp is niet makkelijk en haar stijl ligt misschien ook niet iedereen. Het boek gaat over de verspreiding van wetenschappelijke ideeën in de middeleeuwen. Zij richt zich hierbij op zeven centra waar de cultuur tot bloei kwam en die belangrijk waren voor het wetenschappelijk denken. Daarnaast gebruikt zij als kapstok drie belangrijke denkers uit de oudheid: Euclides, Ptolemaeus en Galenus. Het boek is ook een pleidooi om minder eurocentrisch te denken. De middeleeuwen was in grote delen van Europa misschien een donkere periode – ook op intellectueel gebied - in de Islamitische wereld werd juist doorgedacht op theorieën en geschriften uit de oudheid. Het feit dat we nu nog beschikken over deze teksten is grotendeels te danken aan de Islamitische wetenschap.
Wat de stijl van Moller betreft, het is lastig om over dit onderwerp toegankelijk te schrijven. Je ontkomt er niet aan om heel veel namen te noemen. Personen die ontzettend belangrijk zijn geweest, daarvan moet je wel een korte biografie opnemen, al zeggen de meeste namen de hedendaagse lezer niets meer. Een beetje storend was wel dat zij bijna iedereen – zij noemt tientallen, zo niet honderden denkers en wetenschappers - uiterst intelligent, vernieuwend, hardwerkend, geniaal of zeer belangrijk noemt. Er zit nooit eens een luilak bij die bij toeval een grote ontdekking deed.
Los hiervan vond ik de wetenschappelijk ontwikkeling die zij schetst fascinerend om te lezen. Veel dingen las ik voor het eerst of wist ik maar half. Moller begint het verhaal met het uiteenvallen van het Romeinse rijk. In het laatste stadium van de oudheid (de vijfde eeuw) was het dagelijkse leven extreem gevaarlijk, “zelfs voor de vijf procent van de bevolking die geen boeren of slaven waren.” Ziekten, hongersnoden, invallen en slachtpartijen, beheersten het leven. Het christendom kwam juist in deze periode op en gaf enerzijds hoop. Anderzijds roeide de Katholieke kerk concurrerende religies succesvol uit. Opmerkelijk is dat in deze tijd - de Islam bestond nog niet - in het Oosten veel meer christenen waren dan in het Westen, en dat zij fanatieker waren. Met de komst van de Islam ontstond hier pas een klimaat dat vruchtbaar was voor de bloei van wetenschap.
Moller bespreekt het proces van het verwerven, vergelijken van versies, het tijdrovende kopiëren en het bewaren aan de hand van drie geleerden: Euclides, Ptolemaeus en Galenus. Euclides was de belangrijkste wiskundige van de oudheid. Hij schreef De Elementen, waarin hij de basis legde voor de reken- en meetkunde. Het boek werd tot ver na de middeleeuwen nog gebruikt. Ptolemaeus was vooral astronoom, waar in die tijd ook astrologie onder viel. De Almagest was zijn belangrijkste werk. Tot aan de renaissance was zijn beeld van het universum de standaard. De derde geleerde uit de oudheid was Galenus, die een enorme productiviteit aan de dag heeft gelegd. Hij heeft niet één hoofdwerk op zijn naam staan, maar zijn vele theorieën zijn eeuwenlang de standaard geweest binnen de geneeskunde.
De eerste stad die Moller behandelt is Alexandrië, vooral bekend vanwege de bibliotheek die rond 300 voor Christus werd opgericht. De Egyptisch koning Ptolemaeus 1 (geen familie van de astronoom) deed er alles aan om zijn bibliotheek met boekrollen gevuld te krijgen. Hij wilde eigenlijk alle bestaande teksten in de bibliotheek onderbrengen en deinsde niet terug voor diefstal. De bibliotheek van Alexandrië was meer dan een plek met boekrollen. Geleerden woonden er, er werd gedebatteerd en het kopiëren vond er plaats. Bij een zo grote verzameling was ordening een nieuw probleem. Een van de vernieuwingen was een catalogus, de Pinakes. Dit was een gedetailleerd universeel ordeningssysteem met een beknopte bibliografie van iedere auteur.
Belangrijk voor het behoud van kennis was een vorst die zelf interesse had in wetenschap en een bibliotheek ook zag als een statussymbool. Dit zie je terug bij alle volgende steden. Daarnaast was een zekere rust nodig. Een stad of land in oorlog, waar troepen geregeld binnenvielen was geen basis voor een vruchtbaar intellectueel leven. Tot slot was tolerantie ten opzichte van andere volkeren en talen een vereiste. Deze voorwaarden waren lang aanwezig in Alexandrië. De bibliotheek overleefde de Romeinse tijd, maar het verval zette daarna in. In de vierde eeuw gingen overal in het voormalige Romeinse rijk kenniscentra verloren: scholen sloten, steden werden geplunderd en bibliotheken werden in brand gestoken. Met name fanatieke christenen, die zich keerden tegen heidense symbolen, zorgden voor de neergang van deze centra. Zij waren principieel tegen wetenschap en tegen alles wat niet in overeenstemming was met wat de Bijbel verkondigde. De relatieve vrijheid van denken die er was in Alexandrië ging definitief verloren in 415. In dat jaar werd - als treurig dieptepunt van dit fanatisme - de geniale wiskundige en filosoof Hypatia, werkzaam in de bibliotheek, vermoord door een meute christenen. “Zij vonden haar een heks en vilden haar met oesterschelpen.”
Moller vervolgt haar onderzoek met de stad Bagdad, waar de uitvinding van de papiermolen van groot belang was. Andere vernieuwingen waren bijvoorbeeld het getal nul en het nauwkeurig meten van de omvang van de aarde. In de eeuwen erna, Córdoba, Toledo zijn de volgende steden, is de taal van de wetenschap Arabisch. Córdoba was een stad met vele culturen en talen. Ambitieuze niet-Arabische jongeren leerden er de taal om te kunnen lezen. In het Latijn waren er te weinig teksten voorhanden met originele ideeën. Soms is het ontstaan van een bloeiende wetenschappelijke gemeenschap werk van één persoon. Voor Toledo was dit Gerardus. Zonder alle details uit de doeken te doen – daar is hier geen ruimte voor – heeft hij er vooral voor gezorgd dat veel ideeën en teksten vertaald en uitgewisseld konden worden tussen de verschillende centra. Dit is ook kenmerkend voor meer van de zeven steden: het zijn grensgebieden, vaak tussen de moslimwereld en de christelijke wereld. Leuk zijn details die Moller soms opgediept heeft. Gerardus was buitengewoon productief. Een bron verklaart dat hij ”stroopsmeerderij en de holle bombast van deze wereld’ uit de weg ging. Bovendien was hij “een vijand van de vleselijke begeerte.”
Hierna komt Moller toe aan Salerno en Palermo. Salerno stond bekend als het centrum van de medische kennis. In de elfde eeuw was dit al het geval, maar een Noord-Afrikaanse koopman die er halverwege die eeuw arriveerde, stond versteld van de onkunde op dit gebied. Hij besloot hulp te bieden met de kennis uit de Islamitische wereld. Met deze uitwisseling begon de glorietijd van Salerno. Een interessant gegeven is dat anatomische onderzoek in de regel op varkens werd verricht: de Anatomia porci vormden de verslagen van deze sessies. Tussen het jaar 150 en 1315 zijn er formeel geen anatomisch onderzoeken op mensen toegepast.
De laatste stad die aan bod komt is Venetië. We staan dan op de drempel van de renaissance. Van zeer grote betekenis was de uitvinding van de drukpers. Venetië werd in de vijftiende eeuw het centrum van de boekdrukkunst. Een ander belangrijke gebeurtenis was de val van Constantinopel in 1453. Veel geleerden vluchtten naar Venetië en namen kennis en teksten mee. Vanaf de vijftiende eeuw nam Europa de leidende positie over van de Islamitische wereld. Een van de redenen lag in de boekdrukkunst. Islamitische kenniscentra wantrouwden de drukpers. Bovendien was het ingewikkeld om Arabische letters te drukken. Teksten in de Latijn kwamen nu sneller beschikbaar. Kennis werd in Europa goedkoper, toegankelijker en kon zich sneller verspreiden. In de middeleeuwen was er voortdurend belangstelling voor de Islamitische wereld en wetenschap geweest. In de renaissance veranderde dit snel. Men greep terug op de originele Griekse teksten, maar deze waren beschikbaar gebleven dankzij kopieën en vertalingen uit de Islamitische wereld. Er ontstond wel een andere houding ten opzichte van deze teksten. Voor het eerst werden ze niet alleen gezien als bron van wijsheid waar je op kon doordenken, maar je mocht ze ook bekritiseren. De onvolkomenheden in de werken van Galenus waren niet alleen toe te schrijven aan kopieer- en vertaalfouten, de oorspronkelijke teksten zelf bevatten nogal wat tekortkomingen. Hetzelfde gold voor de theorieën van Ptolemaeus. Zo zette Copernicus het beeld van het heelal op zijn kop met zijn ontdekking dat de planeten om de zon draaien en de aarde met enorme snelheid om de zon raast. “Zeggen dat mensen hiervan schrokken is nogal zwak uitgedrukt.”
Violet Moller heeft met Zeven steden een indrukwekkend boek geschreven. Het volgen van de teksten van de drie geleerden Euclides, Ptolemaeus en Galenus door de eeuwen heen is een zeer ingewikkeld werk. De meeste dingen weet je niet. Moller is zich hier natuurlijk van bewust. Soms bestonden er van bepaalde teksten maar een paar exemplaren. Teksten werden vaak slecht gekopieerd of vertaald. En wetenschappers voegden zelf dingen toe of lieten dingen weg. Het is kortom een wonder dat er nog zoveel beschikbaar is gebleven. De waarde van geschreven kennis en een milieu om deze kennis te delen met anderen is altijd van groot belang geweest. Moller laat heel mooi zien hoe in de ‘donkere’ middeleeuwen juist in de Islamitisch wereld de omstandigheden gunstig waren om de kennis van de oudheid te behouden en te verspreiden. Tot slot nog een weetje. Het begrip algoritme gaat terug op de naam van de Perzische wiskundige Al-Kwarizmi.
3 opmerkingen:
Hoi Alek, een mooie en grondige bespreking. Ik ga het boek waarschijnlijk niet zelf lezen, maar zo steek ik er toch iets van op. En je opmerking over die ene luilak is erg grappig. Groetjes, Erik
Dank je!
Prima bespreking en het lijkt me een mooie aanvulling op de boeken die ik onlangs las. In "Papyrus" wordt uitgebreid aandacht besteed aan Ptolemaeus en de biliotheek van Alexandrië en het boek "De Verlichte Middeleeuwen" gaat juist weer in op alle ontdekkingen die in de periode werden gedaan, ook met aandacht voor de Islamitische wetenschap.
Een reactie posten