zondag 3 januari 2021

Simon Carmiggelt – Spijbelen & Haasje over

De Kronkels van Simon Carmiggelt vormen uitstekend leesvoer om het jaar mee te beginnen. Je weet wat je kunt verwachten wanneer je een van de twintig delen van het verzameld werk uit de kast trekt: verhalen over alledaagse dingen, klein leed, leuke observaties en zinloze mijmeringen. Deze twee bundelingen - Spijbelen & Haasje over -  zijn uit de jaren 1956-1957.


Leuk in deze verhalen vind ik de terloopse opmerkingen over dingen die in de jaren vijftig gewoon waren. Veel alleenstaande mannen woonden op kamers en hadden een hospita. Carmiggelt beschrijft veel van deze oudjes. Iemand van begin zeventig was toen al flink op leeftijd. Wanneer het bij een hospita niet meer ging kon je als oudere man naar het tehuis voor onbehuisden. En overdag kon je terecht in het café. Er komen heel wat begrafenissen voorbij in de verhalen. Het was toen kennelijk ook de gewoonte om in de kroeg de ceremonie voort te zetten en een drankje te nemen op de overledene. Andere oudjes reageerden vaak luchtig op het verscheiden van een kroeggenoot.


Wat ook altijd opvalt is het grote aantal straathonden dat Carmiggelt noemt. Soms zitten ze gewoon in het café zonder dat het iemand stoort. Een algemeen bekend verschijnsel, net name in socialistisch kringen was de AJC. Dit was de socialistische jeugdbeweging. Veel mannen in de jaren vijftig koesterden warme herinneringen aan de vakanties die de AJC organiseerde. Carmiggelt is licht ontstemd wanneer hij leest dat er tegenwoordig jazzmuziek wordt gespeeld tijdens de avonden van de AJC. Dat zou in zijn tijd niet zijn toegestaan.


Een drankje dat ik nog vaag van naam ken is een ‘schilletje met suiker’. Volgens mij is het een soort graanjenever met een smaakje, waar voor de dames dan nog suiker bij geserveerd werd. Carmiggelt spreekt veel werkmannen in het café of op straat. Een man heeft het over een kameraad, “een jongen waarmee ik vroeger in de bouwvakken gezeten heb.” Grappig is dat volgens een etymologisch woordenboek het woord bouwvakker voor het eerst wordt gebruikt in 1963. De term ‘de bouwvakken’ bestond toen dus al. 

 

Dan nog maar wat citaten uit de twee bundels. Eerst een opmerking tegen een telefonische stalker: “U is gewoon een ten onrechte loslopende gék”.

 

Een observatie in Parijs: “Het was ’s avonds tegen tienen op de boulevard de Sébastopol, een straat waar de smoezelige onderrok van de lichtstad wat afzakt.”

 

Een vader met zijn zoontje, veel te vroeg op straat: “Hij had een houten hoofd, want het verjaardagspartijtje bij Kees was gisterenavond een beetje buiten zijn oevers getreden, omdat de gastheer een mer à boire schonk.”

 

Een kastelein over een klant die dagelijks aankomt, te veel drinkt en dan te luidruchtig wordt: “Je mag je wel laten vollopen in zijn zaak, maar het moet zwijgend gebeuren en met een nog nét coherent ‘Goedenavond heren’ eindigen – dat is een ongeschreven wet.”

 

En tot slot over een man die als Sinterklaas verkleed zijn ex wil terugwinnen maar bij aankomst ziet dat zijn beste vriend naast haar op de bank zit. “Waarheen? Naar een leeg vrijgezellencafé. Daar heeft hij aanvankelijk somber in zijn glaasje zitten kijken, maar ooggetuigen hebben mij verzekerd dat hij tegen middennacht wel tien keer heeft geprobeerd in zijn eigen staf te klimmen. Oók al vruchteloos.”

Geen opmerkingen: