zaterdag 16 januari 2021

Simon Carmiggelt – Ik mag niet mopperen & Elke ochtend opstaan

Het blijft fijn om de kronkels van Simon Carmiggelt te lezen. Met wat nieuwe delen van het verzameld werk in huis grijp ik weer snel naar een deeltje. De twee bundels Ik mag niet mopperen & Elke ochtend opstaan zijn uit de jaren 1972 en 1973. Het nadeel van deze periode – Carmiggelt is dan zestig – zijn de anekdotes over zijn kleinkinderen die steeds vaker opduiken. Ook is hij meer dan voorheen met zijn vrouw in het buitenland. Niet alles wat hij noteert op deze vakanties is de moeite waard. Daarentegen staan er voldoende legendarische kroegverhalen in deze bundels. In dat genre is hij de meester.

 

Een voorbeeld van een bijzonder goed verhaal is ‘Fantomen’. Het gaat over meneer Wolsma die hoewel hij dagelijks in dezelfde kroeg zit eigenlijk een avontuurlijk bestaan heeft. “Hij is een klein, vaag heertje van vijfenzeventig, dat overtuigend demonstreert hoe men ongezond kan leven en toch oud worden.” Hij heeft AOW en een klein pensioen. “Het aldus bereikte totaal is onvoldoende om zijn levenswandel te financieren. Want wie, zoals hij, een kroeg ’s ochtends om elf uur betreedt en ’s avonds tegen tienen verlaat, heeft ook bij een sluw beheer van zijn consumpties meer nodig dan een liefhebber van lange wandelingen in de vrije natuur.” Hij beschikt echter over een huis, waar na het overlijden van zijn moeder, heel wat kamers leeg staan. De zoon van de kastelein heeft het verhuren op zich genomen, “een zware realistische knaap, die altijd in het leder gekleed gaat omdat hij zich voortbeweegt op een onnodig luid ronkende motorfiets.” De kamers worden verhuurd aan een bont gezelschap mensen: een stel dames van lichte zeden, een paar Chinezen, twee acrobaten en een van huis weggelopen echtgenoot. Er vinden feesten en vechtpartijen plaats. De bewoning wisselt snel. De politie komt er geregeld aan de deur, bijvoorbeeld om een bewoner op te halen “in verband met een inklimming”. Meneer Wolsma klaagt weleens in het café over bepaalde bewoners, maar hij heeft hierdoor een avontuurlijk bestaan. Een mooi verhaal, dat ik het liefst in zijn geheel zou willen citeren. Je kunt het nalezen in Elke ochtend opstaan, vanaf 1 euro te koop op boekwinkeltjes.

 

Carmiggelt beschrijft vaak mensen aan de onderkant van de samenleving en mensen die door een noodlot zijn getroffen, al dan niet zelf in gang gezet. Opvallend is dat men wel klaagt of boos is, maar niet zo verongelijkt is als in onze tijd. Mensen zijn dan wel in een rottige leefsituatie beland, maar ze laten niet luidkeels weten hoe volkomen onterecht dit is. Zij laten ook niet voortdurend weten dat zij toch echt recht op van alles en nog wat. Er is meer berusting bij de personages uit de verhalen van Carmiggelt.

 

Dan natuurlijk wat citaten uit de twee bundels. “In de grauwe, halfdonkere ruimte zaten maar twee mannen met paarse koppen aan de tapkast roerloos jonge klare in te nemen, want er is niets stillers dan dit soort Nederlands vertier.”

 

Over iemand die opzettelijk in cafés komt met langzame bediening. “Je drinkt er maar je drinkt er nooit veel. Wie kans ziet op dit terras beschonken te worden is geen alcoholist, maar een deerniswekkende zondagsdrinker.”

 

Over een jonge collega. “Hij is helemaal een man van deze tijd. Kleurig gekleed zat hij op een van stalen buizen vervaardigde leunstoel, waardoor hij iets weg had van een invalide, die straks door een verpleegster zou worden weggereden.”

 

Over een echtpaar waarvan de vrouw een stuk forser is dan de man. “De vrouw daarentegen stak wel twee koppen boven hem uit en was zo buitensporig dik, dat hun verhouding me aan erotisch alpinisme deed denken.”

 

Over een alcoholist met weinig geld. “Hij zat erg dun in zijn geld, maar kreeg vrij veel aangeboden. Liep het een dag slecht met gratis borreltjes, dan dronk hij achter de rug van de kastelein wel eens schielijk het lekbakje onder de bierkraan uit. Want hij kon er niet meer buiten.”

 

Geen opmerkingen: