Stefan Nieuwenhuis schrijft in zijn dagelijkse leven over strips en graphic novels. In 2005 schreef hij een roman met de geweldige titel Ik ben omringd door debielen en ik voel me goed. Op de website Hebban, waar lezers meestal enthousiast boeken aanprijzen en veel sterren uitdelen, krijgt het boek van meer dan de helft van de lezers een twee op een schaal van vijf. Door een aantal vijven komt het gemiddelde net uit op drie. Op de website Boekwinkeltjes zag ik een paar exemplaren te koop staan voor slechts twee euro. Kortom, we hebben hier te maken met een meesterwerk dat helaas niet door iedereen wordt begrepen. Misschien ligt dit aan de walgelijke hoofdpersoon: racistisch, voortdurend fabulerend en arrogant. Niet een personage waarmee de gemiddelde lezer zich snel identificeert.
Blij verrast las ik het bericht dat Nieuwenhuis zich aan een tweede roman heeft gewaagd. Bij Uitgeverij Douane verscheen onlangs Zo vergeefs is het niet. Het prachtige omslag is gemaakt door Typex. Het verhaal speelt in het dichtersmilieu van een middelgrote stad. Een van de doelen van hoofdpersoon Hein Heusz is stadsdichter te worden. Nieuwenhuis was tussen 2011 en 2013 zelf stadsdichter van Groningen. Zijn inspiratie heeft hij waarschijnlijk uit deze stad gehaald. Voor literair Groningen zal dit een sleutelroman zijn. Ik ken de dichterswereld in Groningen niet, maar dat ging niet ten koste van het leesplezier. Bovendien, gekibbel en vriendjespolitiek zijn niet voorbehouden aan het Groningse dichtersmilieu. Er was dus voldoende herkenning tijdens het lezen.
Heusz is een dichter die een paar bundels op zijn naam heeft staan en graag wil doorbreken. Hij zit bij een uitgeverij in handen van een oude dame, die alles prachtig vindt. Een tweede uitgeverij wordt geleid door Hampelman, een man die voor alles oog heeft voor de kosten en daarom alleen risicoloos uitgeeft: met subsidie of op bestelling. Uiteraard heeft hij geen geld om zijn auteurs fatsoenlijk te betalen. Zijn redacteur die gratis voor hem werkt is Hilde. Wat zij precies doet en wat haar drijft is wat onduidelijk, want redactiewerk mag zij niet doen. Waarschijnlijk hoopt zij op erkenning en een leuke bestuursfunctie. Haar man Bob organiseert literaire evenementen, met name in het dichterscafé Blommers. Subsidies worden verstrekt door het Oostelijk Creatief Centrum (OCC). Natuurlijk krijgt de organisator meer betaald dan de dichters die optreden in het café. Van alle verwikkelingen doen Bob en Hilde verslag op hun poëtische blog Dichter op het Web.
Wanneer een andere uitgeverij besluit om voortaan meerdere dichtbundels per jaar uit te geven en bovendien voor redactie en publiciteit zal zorgen schiet dit Hilde in het verkeerde keelgat. Bijna in tranen vertelt zij Hein dat dit al haar werk ondermijnt. Een andere bron van ruzies en wederzijdse irritaties is de verkiezing van de nieuwe Stadsdichter. De huidige is een soort clown die de mensen vooral aan het lachen wil krijgen. Diverse dichters geven aan een gooi te willen doen naar het stadsdichterschap, waaronder Hein, die zijn kansen hoog aanslaat. Samen met zijn maat Leon bespreekt hij alle kneuzen en esoterische dichters die volgens hen geen kans maken, maar je weet het nooit in dit corrupte literaire klimaat.
Leon heeft een tuinhuis op Buitenvelde. Leon en Hein brengen er heel wat uren door, wijn drinkend en vlees etend. Op een afstandje leveren zij hun commentaar op de dichterskliek, de festivals, het OCC en het huis-aan-huisblad De Roeper, en blad waar iedereen wat graag met zijn of haar gedichten in wil staan. Al met al beschrijft Nieuwenhuis bijzonder grappig deze benepen wereld, een wat langer fragment ter illustratie.
“Maar goed, het Waanzinnige Spektakel doet geen stadsdichtersavonden meer. Het OCC is van de klus afgehaald, omdat het wat al te veel op inteelt ging lijken. Ze hadden iedere keer wel een of andere extra prijs voor een bestuurslid of een vrijwilliger die het er langer dan drie jaar had uitgehouden. Stomvervelend voor de aanwezigen, onder wie een actieve journalist van een regionale krant. Die had een keer haar beklag gedaan over het hoger zelf-felicitatie-gehalte van de avond, waarna men het toch beter vond om het iets neutraler in te steken, zoals dat heet. Het OCC redde snel haar gezicht door vrolijk aan te kondigen dat het Waanzinnige Spektakel voortaan een maand later plaatsvindt, om zo ruimte te geven aan andere festivals en daarmee de literatuur nog prominenter in te zetten. Dat het dan de stadsdichtersverkiezing moest laten lopen was jammer, maar er zou iets geweldigs voor terugkomen. Een en-en-situatie vond men.”
De hoofdpersoon Hein is veel minder sarcastisch dan David uit de eerste roman van Nieuwenhuis. Zijn kijk op de literaire wereld is vooral vermakelijk. Hij maakt andere dichters en bepaalde genres belachelijk, maar het is redelijk mild. Over de prozagedichten die een collega-dichter maakt zegt hij: “Als het prozagedichtengenre het van Arnold en zijn Venusverhaal moet hebben, dan geloof ik in geen enkele toekomst meer. Voor zover ik aan de hand van zijn werkje het genre kan duiden, is een prozagedicht een kort verhaal zonder zoiets essentieels als een verhaallijn, verteltechniek of inhoud. Waar het op neerkomt is dat het proza is zonder de zaken die van proza proza maken.” Over dichters die alleen met zichzelf bezig zijn laat Nieuwenhuis een uitgever zeggen: “ga eens bij jezelf te rade. Je zit met je lul te spelen en daar kijkt niemand graag naar.”
De stadsbibliotheek krijgt er behoorlijk van langs in het boek. De inrichting met tl-buizen is vreselijk, ze kunnen er geen behoorlijk evenement organiseren en van publiciteit hebben ze bij de bieb geen weet. Tijdens de avond van de bekendmaking van de nieuwe stadsdichter staan er wat dames achter een tafel koffie in te schenken. Het tempo ligt angstaanjagend laag. Het moment om wat geld te verdienen wordt niet benut. “De bibliotheekmensen hebben overal oranje ballonnen van de Nationale Leesweek van vorige maand opgehangen. Dat moet ik ze nageven: ze weten sfeer te scheppen met nagenoeg niets.”
Het kon natuurlijk niet uitblijven, ook poëzietijdschrift Awater (waar ik voor werk) komt voorbij in het boek, voor het eerst op pagina 165, met een nogal onsmakelijke bijnaam: “Aurine is het enige vooraanstaande poëzietijdschrift van Nederland waar iedere serieuze dichter graag eens in wil publiceren.” Dat klinkt positief, maar in het vervolg wordt het tijdschrift beschreven als nogal kritiekloos. “Het is vrij hol en desondanks is Aurine een titel die je graag op je cv wil hebben staan.”
Uiteindelijk is het de vraag of Hein Heusz het stadsdichterschap verwerft. Nieuwenhuis werkt naar een climax toe. Het zal niet verbazen dat wat de uitkomst ook zal zijn, het verhaal eindigt waar het begon, in algehele treurigheid. Met Zo vergeefs is het niet schreef Stefan Nieuwenhuis is zeer humoristisch boek dat ik in twee dagen uitlas. Het is minder cynisch en zwart dan zijn romandebuut en daarmee misschien meer geschikt voor een bredere lezersgroep. Voor mensen die de literaire wereld een beetje volgen is het een feest van herkenning.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten