Frank
Dikötter is een groot kenner van de Chinese geschiedenis. Hij werkt aan de
universiteit van Londen en van Hongkong en heeft een hele reeks boeken over
China geschreven. ‘De tragiek van de bevrijding’ is het eerste deel van een
trilogie over communistisch China. Het boek heeft als ondertitel: ‘De
geschiedenis van de Chinese revolutie 1945-1957. In ‘Mao’s Massamoord’ behandelt
hij de periode 1958-1962 en ‘De culturele revolutie’ gaat over de jaren 1962-1976.
Dikötter
heeft zijn boek chronologisch opgezet. Hij begint met de oorlogsjaren, waarin
de communisten vanaf 1946 steeds meer steden op de nationalisten innemen. Dit
ging gepaard met enorm bloedvergieten. Soms werd een stad langdurige belegerd.
Maar Beijing gaf zich al na veertien dagen over. Het Volksbevrijdingsleger werd
veelal met goed georganiseerd feestelijkheden binnengehaald.
Na de
verovering van Shanghai en andere steden werd duidelijk hoe ver de macht van
communisten ging. De politie was alom aanwezig, drong huizen binnen en ging op
zoek naar volksvijanden. De vijand leek overal te zijn. Mensen werden
opgeroepen aangifte te doen. Huiszoekingen leverde wapens, verdachte documenten
en radio’s op.
Er kwam
meteen een enorme bureaucratie op gang. Elk huishouden werd geregistreerd en
mensen kregen een klassenetiket. Er waren goede klassen als industriearbeiders
en martelaren van de revolutie en er waren slechte klassen als landheren en
kapitalisten. Ambtenaren van het oude regime bleven vooralsnog op hun plek om
de boel goed over te kunnen dragen. Op 1 oktober 1949 riep Mao de
Volksrepubliek China uit.
In de jaren
die volgden begon het paranoïde regime van Mao de ene na de andere campagne. In
de eerste jaren waren er overal in het land strijdbijeenkomsten. Verdachten
werden openlijk bespot, mishandeld of gedood. Iedereen kon een verdachte zijn.
Het ging om enorme aantallen mensen, die in heropvoedingskampen terecht kwamen,
van hun eigendommen werden beroofd of simpelweg doodgeslagen werden. Dikötter
noemt bij elke campagne vele voorbeelden uit een groot aantal Chinese
provincies en kleedt zijn betoog aan met veel cijfers.
Het
platteland werd volledig ontregeld doordat de heksenjacht de bestaande sociale
structuren vernietigde. Er bestond een grote verscheidenheid aan
boerenbedrijven. Binnen het communistische gedachtegoed werd dit versimpeld:
rijke landheren tegenover arme boeren. Deze klassen werden tegen elkaar
opgezet. Een beschuldiging van landheer was vaak fataal. Boeren aten hun vee
op, er was te weinig zaaigoed en al snel braken er hongersnoden uit.
Mao was opgetogen
door al het geweld. Hij had een orkaan voorspeld die de bestaande orde zou
vernietigen en dit gebeurde. Het geweld richtte zich tegen alles en iedereen:
bedrijven, universiteiten, kerken, kloosters, buitenlanders, stedelingen,
boeren en zelfs tegen zijn eigen partijleden.
Er zat een
zekere logica in. Iedereen moest bloed aan zijn handen krijgen. Juist diegene
die zich gedeisd hielden moesten gearresteerd worden. Op openbare bijeenkomsten
schreeuwden mensen op het hardst tegen de vermeende vijanden van het volk.
Vooral als een bekende van je terecht werd gesteld was het zaak om hem uit te
schelden, om te voorkomen dat jij het volgende slachtoffer zou zijn. Er bestond
geen recht op zwijgen. Het regime moest door iedereen fanatiek bejubeld worden.
Fabriekseigenaren gaven vol overgave hun bezittingen weg aan de partij. Het
moest vrijwillig gebeuren.
Tot 1952
vielen er naar schatting tussen de 1,5 en 2 miljoen doden, schrijft Dikötter op
pagina 127. Dit was het voorspel. De titel van het volgende hoofdstuk luidt ‘De
grote terreur’. Mao stelde een quotum in voor het aantal te doden mensen. Of
iemand schuldig of onschuldig was, deed er niet toe. De campagnes moesten
vooral meedogenloos zijn. Lokale functionarissen deden hun best dit cijfer te
halen of te overtreffen, uit angst of uit fanatisme.
De wijze waarop
Mao het land bestuurde en zijn orders gaf is bijzonder. Hij gaf zelden een
duidelijk omschreven opdracht. Zijn staf moest gissen naar zijn ware
bedoelingen. Dit hield de angst er goed in en bij een actie die verkeerd
uitpakte kon hij altijd een ander de schuld geven. Deze tactiek verbloemde ook
de onkunde van Mao. Van economie, landbouw en wetenschap had hij geen flauw
benul. Hij had een buitengewone afkeer van intellectuelen en van
wetenschappelijke kennis. Er vonden grootschalige boekverbrandingen plaats. In
het communistisch China werd jazz onmiddellijk verboden. Wel moest de bevolking
een groot aantal volkse liederen uit het hoofd leren.
Het gissen
naar de bedoelingen van de grote leider paste hij ook toe bij de zuiveringen
binnen de eigen partij. Iedereen kon een spion of een contrarevolutionair zijn.
Nadat het geweld een hoogtepunt had bereikt trad Mao naar voren om de terreur
te stoppen en was zo de redder in nood.
‘De tragiek
van de bevrijding’ is, ondanks de breedte van het onderwerp een gedetailleerd
boek. Steeds zoomt de auteur in op een gebied, een stad, een fabriek en
beschrijft met naam en toenaam wat er plaatsvond. De eindeloze opsommingen
maken dit boek niet altijd fijn om te lezen. De waanzin en het bloedvergieten
is bijna onvoorstelbaar.
Een
mensenleven was niks waard. Mao maalde niet om efficiency. Bij grote
bouwprojecten groeven tienduizenden mensen met de hand. Waar zij sliepen en wat
zij aten was niet van belang. Of het gegraven kanaal uiteindelijk enig nut had,
viel ook te bezien. In de Koreaanse oorlog werden miljoenen mannen gemobiliseerd.
Hun uitrusting was onder de maat, maar
het ging om de grote getallen. Met deze oorlog startte Mao een grootscheepse
anti Amerika campagne. De propaganda was dat Amerika biologische wapens had
ingezet en China bestookte met besmette insecten. Deze en andere verhalen
werden dagelijks verspreid. Het volk leefde in angst en moest op allerlei
manieren bijdragen aan de oorlog. Uiteraard in de vorm van een vrijwillige
financiële bijdrage, maar men moest ook zoveel mogelijk insecten doden. Wie dit
onvoldoende deed was een spion.
‘De tragiek
van de bevrijding’ is een te omvangrijke studie om hier even samen te vatten. Dikötter
gaat ook uitgebreid in op de relatie met de Sovjet-Unie en Stalin. Hij
beschrijft de politieke perikelen in de top van de partij, de vele zelfmoorden,
de economische malaise, de opstanden na de toespraak van Chroesjtsjov en de
nieuwe weg die Mao leek in te slaan en veel meer.
Een vraag
die mij bezighield tijdens het lezen was of dit regime ook iets positiefs heeft
opgeleverd. Dikötter noemt aan het eind van het boek inderdaad een aantal
winstpunten. Je moet niet vergeten dat de opkomst van de Volksrepubliek
voorafging aan een langdurige oorlog en bezetting. In de tijd voor Mao was het
leven ook geen pretje.
Het regime
had een afkeer van rommel en viezigheid. Het opruimen van de bergen afval, het
aanleggen van riolering, bestrating en verplichte inentingen zorgden voor het
tegengaan van epidemieën en had een tijdelijk betere volksgezondheid tot gevolg.
Mao dacht groot, daarbij horen grote bouwprojecten: snelwegen, ruime pleinen,
grote gebouwen en modeldorpen, waar vooral buitenlandse bezoekers weren
rondgeleid.
In 1956 was
er weinig van de communistische droom over. De hoop was bij de meeste mensen
vervlogen. Het land was veranderd in een slavenstaat. De lachende gezichten en
de alom aanwezige leuzen en spandoeken lieten een ander beeld zien. De kracht
van het communisme is dat het zich richt op de toekomst, die altijd beter is.
Veel mensen geloofden lange tijd in de droom, maar hun aantal was in 1956 sterk
gedaald. Vanaf 1958 zou het regime nog meer verharden. Hierover gaat het tweede
deel twee van de trilogie: ‘Mao’s massamoord’.
1 opmerking:
mooi stuk, Alek. In 1969-middelbare school, schreef ik een scriptie over China's moderne geschiedenis. In je naïviteit gaf ik het veel voordeel van de twijfel.In de jaren '70 kwam al het eerste demasque met Simon Leys. En wij in Nederland maar praten over al het goeds van Mao-Opland kwam bij zijn dood met een tekening: "800 miljoen mensen te eten gegeven".Toen haakte ik af met optimistisch denken over communisme.
Een reactie posten