Bijna elk
boek van Coetzee is goed. Hij begint met vertellen en na één pagina ben je het
verhaal ingezogen. In Jongensjaren schrijft hij over een jongen die opgroeit
in Zuid-Afrika. Hoewel hij in de derde persoon schrijft is het verhaal (zijn
verhaal) heel persoonlijk.
De jongen
groeit op in Worcester, een klein stadje waar nauwelijks iets gebeurt. De
‘gebeurtenissen’ spelen zich vooral af in de zeer persoonlijke leefwereld van
de jongen. Op school is hij de beste van de klas. Hij is extreem bang om
geslagen te worden. Elke leerkracht heeft een rietje. Elke leerkracht hanteert
een eigen techniek, elk rietje heeft een eigen persoonlijkheid. De jongens
praten erover. Sommigen zijn echte kenners. Hij niet. Hij geeft geen kik in de
klas. “Mocht hij ooit voor de klas worden geroepen om slaag te krijgen, dan zal
er zo’n vernederende scène volgen dat hij zich nooit meer op school zal kunnen
vertonen; uiteindelijk zal er niets anders opzitten dan zelfmoord.”
Tegelijkertijd
weet hij dat één pak slaag voldoende is om deze wanen uit zijn hoofd te
krijgen. Maar dat gebeurt niet. Zijn hele schooltijd wordt hij geplaagd door
dergelijke dubbelzinnige gedachten. Hij is vaak te ziek om naar school te gaan.
Zijn vader vindt het aanstellerij. Dat is het niet. Maar zodra zijn vader het
huis heeft verlaten voelt hij zich veel beter en zou hij gewoon naar school
kunnen gaan, wat hij niet doet.
Zijn grote
geheim is dat hij Rooms-Katholiek is geworden. Zijn ouders zijn niet
godsdienstig, maar de leerlingen moesten aangeven wat zij waren. In een
opwelling zei hij Rooms-Katholiek. Hij mag niet mee naar de christelijk
diensten en wordt gestompt door de andere leerlingen, die hem Jood noemen. Ook
de echte Katholieken vertrouwen hem niet.
Coetzee
schept het beeld van een intelligente, eenzame jongen. Op school behoort hij
niet tot een groep. Hij weet niet tot welke klasse hij behoort. Zijn familie is
blank. Zijn ouders gedragen zich als Engelsen, maar dragen een Afrikaanse naam.
Hij leest veel en wantrouwt zijn vader die opgeeft over Shakespeare.
Hij mag
zijn verjaardag vieren in een koffiehuis. Wanneer Afrikaanse kinderen hen
belagen doet hij niets. Het is normaal om bedelende kinderen weg te jagen. Maar
hij onderneemt geen actie. De apartheid lees je niet op iedere pagina, maar is
wel altijd aanwezig. Hij speelt op een boerderij van de familie met een geweer,
maar het wapen is geblokkeerd. Hij vraagt een bediende hem te helpen. Hij
weigert. Later hoort hij dat kleurlingen geen geweer mogen aanraken.
Aan het
eind van het boek is de familie verarmd. Er komt er een kleurling aan de deur
die thee drinkt uit hun servies. “Na zijn vertrek volgt er een discussie over
wat er met het theekopje moet gebeuren. De gewoonte vereist, zo blijkt, dat als
er een gekleurd iemand uit een kopje heeft gedronken het kopje kapot gesmeten
moet worden. Het verbaast hem dat de familie van zijn moeder, die verder
nergens in gelooft, hier wel in gelooft. Maar uiteindelijk wast zijn moeder het
kopje gewoon om met bleekwater.”
De jongen
snapt de wereld om hem heen niet. Waarom de nostalgie naar het leven op een
boerderij? Waarom moeten zij leven zoals zij leven? Wat doet zijn vader
eigenlijk voor de kost? En waarom verdoet hij zijn tijd op de nieuwe school in
Kaapstad, de plaats waar zij naar verhuist zijn. Hij ziet vooral wreedheid om
zich heen.
Met het
gezin gaat het niet best. Vader heeft nieuw werk, maar kan niet met geld
omgaan. Hij leent zijn vrienden in het café geld dat niet van hem is en komt
iedere avond dronken thuis. Zijn moeder verdraagt het lijdzaam. Hij wordt
volwassen. “Hij houdt op met glimlachen, oefent op een frons.”
Jongensjaren is een onmisbaar boek als je in Coetzee bent geïnteresseerd. In hoeverre het
autobiografisch is, valt niet te zeggen. De gevoelens van eenzaamheid en
noodlottigheid van de jongen voelen heel authentiek. Een oom van hem schreef
ooit een boek en liet het drukken. De stapels lagen jarenlang in het huis van
zijn tante, die nu gestorven is. De slotpassage uit Jongensjaren luidt.
“Van de
flat waar ze haar heup brak tot het ziekenhuis tot het bejaardenhuis tot
Woltemade nummer 3 heeft niemand aan de boeken gedacht, behalve misschien tante
Annie zelf, de boeken die niemand ooit zal lezen; en nu ligt tante Annie in de
regen te wachten tot er iemand tijd heeft om haar te begraven. Het denken komt
alleen op hem neer. Hoe moet hij dat alles in zijn hoofd houden, alle boeken,
alle mensen, alle verhalen? En als hij zich ze niet herinnert, wie dan wel?”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten