‘Draag
nooit een gele trui’ is een uiterst amusant boek over wielrennen. Ik las het in
één ruk uit. Alex van der Hulst schrijft over de bloedfanatieke wielertoerist. Hij
onderscheidt vele variëteiten, zoals de Materiaalfreak, de IJdeltuit, de
Terrastijger en de Retrorijder. De meeste typen hechten nogal aan de mores
binnen een groep: benen scheren, witte sokken en geen bel of zadeltasje. De
profs trekken zich hier weinig van aan. Zij fietsen gewoon harder, met of
zonder zadeltasje, desnoods met zwarte sokken.
De meeste
bewondering verdient het type de Trekker. Hij is het tegenovergestelde van een IJdeltuit.
Hij fietst altijd, door weer en wind en negeert allerlei voorschriften en
ongeschreven wetten. “Hij belichaamt het geheim van fietsen: zolang je blijft
trappen kom je overal waar je wilt zijn.” De Geletruidrager is daarentegen de
meest patserige wielertoerist. Hij waant zich een kampioen en kleedt zich ook
zo.
De beschrijvingen
van de types wisselt Van der Hulst af met serieuze interviews met ex-profrenners. Hij
stelt hen veelal dezelfde vragen. Hoe het was om te stoppen en af te bouwen,
over het verschil tussen profs en recreanten en over de ongeschreven regels die
de wielertoeristen hanteren. Wielertoeristen klampen de profs vaak aan, gaan in
hun wiel zitten of maken flauwe opmerkingen over hun snelheid. De meeste
beroepsrenners zijn het erover eens dat de amateurs niets van het echte rennen
begrijpen.
Eric
Breukink geeft antwoord op en vraag over het aantal wielertoeristen dat hij
tegenkomt. “Heel wat meer. Wat toen wel de bedoeling was, en nu nog steeds, is
om ze zo snel mogelijk voorbij te rijden.” Allemaal geven zij aan dat waar de
prof zich onderscheidt van de amateur, los van de resultaten natuurlijk, het
inzicht is binnen een groep renners. Profs zien meer en reageren veel alerter.
Peter
Winnen, een favoriete renner van mij, geeft aan dat hij het competitieve na
zijn carrière meteen kwijt was. “Deels omdat het niet meer nodig is, en voor
het andere deel omdat de aftakeling zo ongenadig hard inzet. Je niveau is
zoveel lager dat je de moeite niet meer wilt nemen om er een wedstrijdje van te
maken.”
Erg grappig
zijn de frustraties die Van der Hulst behandelt. Het passeren van bejaarden
vergt veel geduld. Meestal fietsen ze breeduit in viertallen. De mannen naast
elkaar, de vrouwen er vijftig meter achter. Bellen (als je een bel hebt) werkt
niet, want ze horen je niet. Meestal schrikken de oudjes van een fietser en
schieten de linkerkant uit. Je frustratie onderdrukken en diep inademen is dan
nodig. Het kost kostbare minuten. Je kunt ook over de snelweg passeren of
alleen ’s avonds op de fiets stappen. Na etenstijd zijn bejaarden niet meer op
de weg te vinden.
Het titel
van het hoofdstukje ‘Er is niks ergers dan ingehaald te worden’ zegt genoeg. Er
zijn gradaties in. Ingehaald worden door een mountainbiker is erg (een
mountainbiker is geen fietser!), door
een hybride is nog erger. Maar ergst is ingehaald te worden door een vrouw.
Alex van der Hulst spreekt ook zichzelf toe in dit mooie boek: “Tijd om
volwassen te worden? Misschien, maar dat is lastig als het kind altijd naar
boven komt zodra je op een fiets stapt.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten