maandag 24 februari 2014

J.J. Voskuil – Ik ben ik niet


Een nieuw boek van een favoriete schrijver is altijd een feest. Vooral als deze al jaren dood is en je geen nieuw werk meer verwacht. Voskuil schreef, wat ik niet wist, in de jaren 50 zeer frequent stukken in literaire tijdschriften en kranten. Deze zijn gebundeld in ‘Ik ben ik niet’.

De besprekingen worden vooraf gegaan door een heel ander stuk proza. Detlev van Heest, schrijver en parkeercontroleur te Hilversum, heeft de weduwe Voskuil uitvoerig geïnterviewd en doet hiervan verslag in ruim 100 pagina’s. Hij was al een huisvriend van het echtpaar Voskuil. Met Lousje Voskuil, inmiddels dik in de 80, wandelt hij door de duinen en gaat hij uit eten. Hij neemt geregeld met haar de dag door.

Lousje is nog kwiek, maar klaagt ook een hoop. Voortdurend zegt ze dat alles anders is dan het vroeger was. Zij vertelt veel over de tijd dat zij haar man leerde kennen en hoe anders het had kunnen lopen. Zij voelt zich schuldig, want met een andere vrouw zou hij veel gelukkiger zijn geworden. Zelf was zij ook verliefd op andere jongen voordat zij Han ontmoette. Maar ene Herbert wilde een hoop kinderen. Dat zag zij niet zitten. En hij ging graag naar dansfuiven; ook niks voor haar.

De mooiste gesprekken gaan over de treurigste periode in hun leven.  Eind jaren 50 voelde Han Voskuil dat hij volkomen alleen was komen te staan. Door zijn vrienden was hij in de steek gelaten. ”Dat is zo triest. Het leven was zinloos geworden.” Hieruit is wel de prachtige debuutroman ‘Bij nader inzien’ voortgekomen.

Aan het eind van het artikel gaat Detlev van Heest met haar naar Den Haag. Naar de plekken waar zij is opgegroeid. Zij ziet dat alles is veranderd en de buurt is verpest. Zij praten over de dood van Han. Hij besloot tot euthanasie, terwijl hij hier op tegen was. Hij voelde zich verraden: eerst door zijn vrienden, later door collega’s en door zijn uitgever, eigenlijk door het leven zelf. Zijn zelfmoord was de ultieme nederlaag.

Al hun vrienden zijn nu gestorven. Lousje besluit het interview met: “Ik vind het leven van Han zo triest. Hij heeft zo weinig aan zijn leven gehad. Het was waarschijnlijk toch beter als we in Groningen waren gebleven, bij al die eenvoudige mensen zonder pretenties.”

De rest van ‘Ik ben ik niet’ is heel anders van toon. Voskuil schreef de literatuurkritieken in de jaren dat hij dacht hiervan te kunnen leven.

Hij bespreekt vooral Duitse literatuur en af en toe een Franse of Engelse auteur, geen Nederlanders. Kafka, Musil en Kraus behandelt hij uitvoerig, maar ook een hele reeks Duitse schrijvers waar ik nog nooit van gehoord had.

Hij gaat vaak in op de betrokkenheid van de schrijver bij zijn onderwerp. Een boek is in zijn opvatting altijd een uiting van persoonlijkheid, altijd autobiografisch. Voskuil besteedt veel  aandacht aan verhalen of fragmenten die gaan over een verstoorde vader-zoon relatie. Deze interesse zal alles te maken hebben met de verhouding tot zijn eigen vader. De hoogste positieve waardering die hij uitspreekt is als een schrijver intelligentie toont. Maar ook stijl heeft zijn aandacht. De kortste omschrijving van positieve kritiek van hem luidt “strak geschreven en uitzichtloos”.

In het interview met Lousje kreeg ik de indruk dat hij de meeste boeken tot de grond toe afbrandde. Na lezing bleek dit mee te vallen.

Voskuil is vaak opmerkelijk positief. Wel geeft hij weleens aan hoe een boek beter had kunnen uitpakken. Over  de vrouwen in de verhalen van Scott Fitzgerald schrijft hij: “…dat zijn heldinnen zulke betoverend vervelende carrièrevrouwen zijn, dat je een man met een zweep dwars door het boek zou willen jagen.”

Voskuil is een ander soort recensent dan wat tegenwoordig de boekenrubrieken volschrijft. Hij is zeer goed leesbaar, maar veronderstelt  wel enige voorkennis bij de lezer. Hij is highbrow, nog voordat mensen het erover hadden dat dit een probleem zou zijn. Hij geeft ook ronduit zijn voorkeur aan voor bepaalde bevolkingsgroepen en is hierin erg elitair. Hij spreekt zich uit voor schrijvers uit Berlijn en Wenen en heeft niet zoveel op met mensen uit Beieren.

Sympathieke Beieren (je bent zelfs niet zeker van de meervoudsuitgang) zijn er niet, zomin als sympathieke Brabanders trouwens. Zoiets geeft je weer vertrouwen in vaste onveranderlijke wetten: ieder land heeft zijn onderontwikkeld gebied, waar de mensen in lederbroeken lopen, carnaval vieren en bier drinken op de hun eigen, onverteerbaar leutige manier. Misschien zijn de Beieren iets gevaarlijker, vooral als ze buiten hun reservaten komen, maar hun sentimentaliteit, hun pathetiek, hun zwaarwichtige domheden, hun nationalisme en hun zelfingenomen waarheden verschillen toch nauwelijks van die van de onzen.”

Geen opmerkingen: