Een nieuw boek van een favoriete schrijver is altijd een
feest. Vooral als deze al jaren dood is en je geen nieuw werk meer verwacht.
Voskuil schreef, wat ik niet wist, in de jaren vijftig zeer frequent stukken in
literaire tijdschriften en kranten. Deze zijn gebundeld in Ik ben ik niet.
De besprekingen worden vooraf gegaan door een heel ander
stuk proza. Detlev van Heest, schrijver en parkeercontroleur te Hilversum,
heeft de weduwe Voskuil uitvoerig geïnterviewd en doet hiervan verslag in ruim honderd pagina’s. Hij was al een huisvriend van het echtpaar Voskuil. Met Lousje
Voskuil, inmiddels dik in de tachtig, wandelt hij door de duinen en gaat hij uit
eten. Hij neemt geregeld met haar de dag door.
Lousje is nog kwiek, maar klaagt ook een hoop. Voortdurend
zegt ze dat alles anders is dan het vroeger was. Zij vertelt veel over de tijd
dat zij haar man leerde kennen en hoe anders het had kunnen lopen. Zij voelt
zich schuldig, want met een andere vrouw zou hij veel gelukkiger zijn geworden.
Zelf was zij ook verliefd op andere jongen voordat zij Han ontmoette. Maar ene Herbert
wilde een hoop kinderen. Dat zag zij niet zitten. En hij ging graag naar
dansfuiven; ook niks voor haar.
De mooiste gesprekken gaan over de treurigste periode in hun
leven. Eind jaren vijftig voelde Han Voskuil dat
hij volkomen alleen was komen te staan. Door zijn vrienden was hij in de steek
gelaten. ”Dat is zo triest. Het leven was zinloos geworden.” Hieruit is wel de
prachtige debuutroman Bij nader inzien voortgekomen.
Aan het eind van het stuk gaat Detlev van Heest met haar
naar Den Haag. Naar de plekken waar zij is opgegroeid. Zij ziet dat alles is
veranderd en de buurt is verpest. Zij praten over de dood van Han. Hij besloot
tot euthanasie, terwijl hij hier op tegen was. Hij voelde zich verraden: eerst
door zijn vrienden, later door collega’s en door zijn uitgever, eigenlijk door
het leven zelf. Zijn zelfmoord was de ultieme nederlaag.
Al hun vrienden zijn nu gestorven. Lousje besluit het
interview met: “Ik vind het leven van Han zo triest. Hij heeft zo weinig aan
zijn leven gehad. Het was waarschijnlijk toch beter als we in Groningen waren
gebleven, bij al die eenvoudige mensen zonder pretenties.”
De rest van Ik ben ik niet is heel anders van toon.
Voskuil schreef de literatuurkritieken in de jaren dat hij dacht hiervan te
kunnen leven. Hij bespreekt vooral Duitse literatuur en af en toe een
Franse of Engelse auteur, geen Nederlanders. Kafka, Musil en Kraus behandelt
hij uitvoerig, maar ook een hele reeks Duitse schrijvers waar ik nog nooit van gehoord
had.
Hij gaat vaak in op de betrokkenheid van de schrijver bij zijn
onderwerp. Een boek is in zijn opvatting altijd een uiting van persoonlijkheid,
altijd autobiografisch. Voskuil besteedt veel aandacht aan verhalen of fragmenten die gaan
over een verstoorde vader-zoon relatie. Deze interesse zal alles te maken
hebben met de verhouding tot zijn eigen vader. De hoogste positieve waardering
die hij uitspreekt is als een schrijver intelligentie toont. Maar ook stijl
heeft zijn aandacht. De kortste omschrijving van positieve kritiek van hem luidt
“strak geschreven en uitzichtloos”.
In het interview met Lousje kreeg ik de indruk dat hij de
meeste boeken tot de grond toe afbrandde. Na lezing bleek dit mee te vallen. Voskuil is vaak opmerkelijk positief. Wel geeft hij weleens
aan hoe een boek beter had kunnen uitpakken. Over de vrouwen in de verhalen van Scott Fitzgerald
schrijft hij: “…dat zijn heldinnen zulke betoverend vervelende carrièrevrouwen
zijn, dat je een man met een zweep dwars door het boek zou willen jagen.”
Voskuil is een ander soort recensent dan wat tegenwoordig de
boekenrubrieken volschrijft. Hij is zeer goed leesbaar, maar veronderstelt wel enige voorkennis bij de lezer. Hij is highbrow,
nog voordat mensen het erover hadden dat dit een probleem zou zijn. Hij geeft ook
ronduit zijn voorkeur aan voor bepaalde bevolkingsgroepen en is hierin erg
elitair. Hij spreekt zich uit voor schrijvers uit Berlijn en Wenen en heeft
niet zoveel op met mensen uit Beieren.
"Sympathieke Beieren (je bent zelfs niet zeker van de meervoudsuitgang)
zijn er niet, zomin als sympathieke Brabanders trouwens. Zoiets geeft je weer
vertrouwen in vaste onveranderlijke wetten: ieder land heeft zijn
onderontwikkeld gebied, waar de mensen in lederbroeken lopen, carnaval vieren
en bier drinken op de hun eigen, onverteerbaar leutige manier. Misschien zijn
de Beieren iets gevaarlijker, vooral als ze buiten hun reservaten komen, maar
hun sentimentaliteit, hun pathetiek, hun zwaarwichtige domheden, hun nationalisme
en hun zelfingenomen waarheden verschillen toch nauwelijks van die van de onzen.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten