Johan Fretz
is een politiek bevlogen cabaretier en schrijver. Na ‘Fretz 2025’ is ‘Onder de
paramariboom’ zijn tweede roman. Als kind kreeg Johannes vaak de vraag ‘Waar
kom je vandaan?’ De antwoorden ‘uit Dordrecht’ of ‘uit de buik van mijn mama’
voldeden niet, want waar kwam je mama vandaan dan? En waar je papa? “Papa komt
uit Den Haag en mama komt uit de paramariboom, dat is een boom aan de andere
kant van de zee en in die boom groeien mensen zoals mama en Ruud Gullit.” In
deze roman bezoekt de negentwintigjarige Johannes voor het eerst van zijn leven
Suriname, het land van zijn moeder.
Johannes
voelde zich altijd Nederlander in Nederland. Hij wordt door iedereen
geaccepteerd en vergeet zelfs dat hij ook ander bloed heeft. En het is ook wel
normaal dat je als puber je probeert los te weken van je ouders. Wanneer hij de
familiefoto ziet bij zijn ouders in huis, ziet hij dat zijn opa echt een zwarte
man is geweest, een knappe lange creool, en dichter bovendien. Bij het ouder
worden groeit het besef van zijn afkomst en die van zijn ouders en grootouders.
Vrienden van hem hebben hem eerder verweten dat hij zijn afkomst veronachtzaamt
en dat hij doet alsof discriminatie niet bestaat. Het zet hem aan het denken.
Hij raakt
gefascineerd door zijn grootvader en wil meer over hem weten. De aanleiding om
naar Suriname te gaan is een uitnodiging om te spreken aan de vooravond van de
nationale verkiezingen. Hij vliegt erheen, zijn moeder volgt een paar dagen
later. Hij moet namelijk eerst zelf het land met eigen ogen zien, voordat zij hem
met haar ervaringen kan beïnvloeden. In een paar dagen tijd maakt hij kennis
met alle bijzonderheden en eigenaardigheden van het land. Zijn moeder is een
onmogelijk mens. Hij kan haar soms niet uitstaan, maar houdt ook van haar.
De eerste
dagen na zijn aankomst maakt Johannes
een paar beginnersfouten. Hij vraagt bijvoorbeeld hoe laat hij precies
ergens wordt verwacht. En op de vraag waar het centrum van Paramaribo is wordt
vriendelijk geantwoord. “Je maakt toch zelf uit welke plek centraal staat.” Hij
probeert ook een paar maal een gesprek over politiek aan te gaan. Men
schrikt ervan. Zijn moeder begrijpt precies dat je dat niet moet doen.
Johannes
ondergaat een kleine cultuurschok. Overal hoort hij Nederlands, maar wel
ouderwets Nederlands. Hij wordt overal meteen herkend als Nederlander, een
Blaka bakra. Hij heeft soms het gevoel dat hij zich moet bewijzen en neemt dan
bijvoorbeeld extra veel sambal op zijn eten. Johannes ziet zijn moeder
opbloeien en genieten, zowel van het land als van hem. Zij bezoeken het
ouderlijk huis van zijn moeder. De verbeelding en de werkelijkheid liggen hier
wat verder uit elkaar, maar voor haar moeder is het thuiskomen.
In
terugblikken leren we de vader en met name de moeder van Johannes kennen. In
Suriname is zij een wat gek mens. Zij is open naar iedereen. Bij elke nieuwe
ontmoeting vraagt zij zich af of de persoon familie is van die en die en wordt
er nagegaan wie hun gemeenschappelijke kennissen zijn. In Nederland kwam zij als jonge
vrouw terecht in Veenendaal, als jongste uit een gezin van elf kinderen. De
overgang kon niet groter zijn. Zij ontmoette haar toekomstige man in een café
in Amsterdam. Johannes beschrijft de soms moeizame verhouding. Zij liep weg van
huis, was in zichzelf gekeerd en was een paar jaar echt de weg kwijt. Een
tijdje woonden zij zelfs ergens anders. Zijn vader dronk teveel en kon haar
toestand niet aan. Bij de familie van zijn moeder, de familie Brouwn, stond
zijn vader bekend als dronkenlap. “Je moet het heel bont maken om op een
Surinaams familiefeest te worden weggestuurd, maar mijn vader is het heel wat
keren gelukt.”
Als kind leek
Johannes niet verschrikkelijk te lijden onder de spanningen in het gezin. Hij
was een wat naïef en open kind. Dezelfde open blik heeft hij nu in Suriname. In
korte tijd weet hij hiermee mensen te overtuigen. Zelfs zijn politieke vragen
worden hem vergeven. Als puber had hij het gevoel nergens bij te horen. Hij
vond dat wel oké. Hij beseft hier dat hij een halfbloed is. De term is discriminerend,
alsof je maar een half mens bent. Hij heeft juist dubbelbloed. Nu begrijpt hij
pas de betekenis van ‘opo yu kleur’, oftewel opkloeren, bedoeld als trouwen met
een lichter getinte partner. “Het is geen eenrichtingsverkeer, ik kloer twee
kanten op. Het is niet zo dat ik maar voor de helft besta.” Hij is uiteindelijk
de geschiedenis, die hem gevormd heeft, dankbaar.
Johan Fretz
heeft met ‘Onder de paramariboom’ een zeer geslaagd en evenwichtig boek
geschreven over afkomst en identiteit. De passages over zijn jeugd en zijn
ouders zijn schitterend en schrijnend tegelijkertijd. De reis in Suriname en de
confrontatie met zijn moederland beschrijft hij met veel humor. Zijn toon is luchtig,
maar het verhaal heeft een serieuze ondertoon die door de luchtigheid gelukkig niet
verloren gaat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten