De roman Het genadeschot kwam uit in 1964 en is de veertigste roman van Vestdijk. Volgens Wikipedia is het de drieënveertigste. Het ligt er maar aan wat je meetelt. Reken je de drie briefromans, het romanfragment De aeolusharp en de onvoltooide roman De persconferentie mee dan kom je op een totaal van zevenenvijftig. Daarnaast schreef hij vele korte verhalen, poëziebundels en een ongelooflijke hoeveelheid essays. De enige nog levende schrijver die in de buurt komt van een dergelijk omvangrijk oeuvre is Arnon Grunberg. En daarbij zijn de meeste romans van Vestdijk boeiend. Meestal zit ik na een paar pagina’s lezen meteen midden in het verhaal, zo ook bij Het genadeschot
De hoofdpersoon, van waaruit het hele verhaal wordt verteld, is de Oostenrijkse buschauffeur Ignaz Vorbrot, die een vaste route rijdt tussen een aantal Oostenrijkse dorpen. Tijdens de laatste oorlogsjaren was hij de chauffeur van de plaatselijke nazileider Albin Balavater. De eerste zinnen van de roman zijn meteen interessant. “Vandaag heb ik twee eenarmigen gehad. Die ziet men nog genoeg bij ons, want in kunstarmen en -benen schijnen wij minder sterk te zijn dan onze grote broeders in het Noorden, die de oorlog verloren en wonnen.” Zoals wel vaker verwijzen eerste zinnen in romans naar gebeurtenissen die later terugkeren. Zo is invaliditeit een thema in het boek en - een stokpaardje van Maarten ’t Hart - klinkt hier meteen de meester-knecht verhouding door in het begrip ‘grote broeder’. Tijdens de rit stapt er even later een groepje mensen met dwerggroei in. Zij werken bij het circus dat net in het dorp is aangekomen en hebben een act waarin geschoten wordt. Vorbrot komt later in contact met de leider van het groepje, wat tot veel wederzijds ongemak leidt.
Het verhaal speelt in twee tijden: het verleden waarin Vorbrot de sterke verhalen en scheldpartijen van zijn baas Balavater moet verdragen en waarin hij door hem tot een onmogelijke keuze wordt gedwongen; en het nu waarin Vorbrot het circus bezoekt, zijn vrouw die volgens hem halfdoof is niet begrijpt en waarin het verleden bij hem opspeelt. Tegen het einde van de roman komen de verhaallijnen samen. Omdat Het genadeschot al enige tijd geleden is geschreven ga ik dieper in op de plot. Maar wil je de roman binnenkort lezen, stop dan hier met lezen van dit stukje.
Tijdens een uitbundig feestje bij Balavater ontdekt Vorbrot dat hij een goed schutter in. Zijn baas moedigt hem aan dit talent te ontwikkelen, maar de chauffeur geeft hier geen gehoor aan. Dan nodigt hij hem uit om een veemmoord te plegen. Vorbrot heeft de keuze om mee te werken of om een straf te ondergaan waarbij ook zijn vrouw naar een kamp zal worden afgevoerd. Vorbrot weet een compromis te bereiken waarbij hij slechts meegaat om zijn baas te beschermen en een masker mag dragen. Mooi is dat Vestdijk in de dialogen voorafgaand aan de veemmoord zijn personages nooit iets direct laat mededelen. Het gedraai, de twijfel en de continue gedachtenstroom van Vorbrot als een derde stem, maken dit soort dialogen spannend.
Zij gaan ’s nachts op pad. Balavater schiet ene Faschauner dood in zijn huis. Stefanie, de vrouw van het slachtoffer valt vervolgens de schutter aan, waarop Vorbrot haar beschiet. Zij overleeft het maar is verlamd en kan niet meer lopen. Zij duikt onder op een boerderij buiten het dorp. Haar zoontje wordt elders ondergebracht. Na verloop van tijd gaat Vorbrot haar bezoeken en lijkt hij verliefd op haar te worden, hoewel Vestdijk dat nergens expliciet benoemd. Maar zoals vaker in het werk van Vestdijk blijken geheimen geen geheimen te zijn. Balavater weet van zijn bezoeken en legt hem eenzelfde onmogelijke keuze voor. Hij moet haar doden of hij wordt zelf gestraft. Hij probeert zich weer aan het bevel te onttrekken en biedt aan haar naar een ander onderduikadres te brengen. Zij gaan op pad maar worden door soldaten aangehouden. Vorbrot kiest ervoor Stefanie ter plekke dood te schieten, voordat zij in handen valt van de vijand. Later vermoordt hij Balavater.
In het heden maakt Vorbrot zich zorgen of de mensen in het dorp weten van zijn geheim maar Vestdijk weet ook het dagelijkse leven van de dromerige en licht paranoïde buschauffeur heel geloofwaardig aan te kleden. Hij heeft een bijzonder karakter: is de mindere van Balavater, gedraagt zich vaak onopvallend, maar durft hem toch op bepaalde momenten tegen te spreken. Tegenover zijn vrouw gedraagt Vorbrot zich als een hork, maar ondertussen is zij de baas in huis, hoewel Vorbrot dat ook weer ontkent. Zoals zo vaak in een roman van Vestdijk staat niets honderd procent vast.
De angst op ontdekking van de moord op Stefanie is reëel. De zoon van Stefanie is jager en Vorbrot weet niet wat hij precies gehoord of gezien kan hebben. Er loopt ook een vervelende jongeman rond, het kind van een Nazi-vriend van Balavater, die hem bedreigt en laat blijken dat hij iets weet over hem. En de circusartiest met dwerggroei, die slechts korte tijd in het dorp is, wijst hem ronduit op zijn foute oorlogsverleden. Wie wat precies weet wordt nergens uitgesproken, maar Vorbrot lijdt eronder en is ook geneigd zijn verhaal te delen met iemand.
De roman heeft een morele dimensie, maar Vestdijks karakters zijn nooit in te delen in goede en slechte mensen. Vorbrots geweten speelt op en hij probeert zichzelf vrij te pleiten: “het is oorlog, iedereen is een schoft, ik ben maar een chauffeur.” Ook na de oorlog lijken hem dit nog redelijke argumenten. Het genadeschot is een sterke roman, niet zijn beste, maar het verhaal bevat weinig zwakke passages. In recensies werden toentertijd de hoofdstukken in het ‘nu’ wat langdradig en minder spannend beoordeeld. Dat klopt ook wel, maar ik las ze toch met veel plezier.
Tot slot, Vestdijk laat in deze roman weer eens zien hoe hij door het beschrijven van iemands uiterlijk mensen echt kan reduceren tot monsterlijke wezens. Een hele pagina trekt hij uit om het gezicht te omschrijven van de weduwe van een nazi die aan de deur komt om hem te waarschuwen voor haar zoon. Hij beschrijft haar gelaat dat gemerkt is door alle bestaande kwalen, zoomt in op haar “kipachtige verfrommeling van de keel” en vraagt zich af of zij aan de tering lijdt. Dan redeneert hij: “dat is allemaal van dien aard dat niemand hier nog aan schuld denkt of aan misdaad, maar alleen aan het mirakel der materiële omvormingen, waarvan de mens het geheim schijnt te kennen.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten