Sanneke van Hassel weet in haar verhalen twee dingen heel goed te combineren: het gewone en het afwijkende. Dit lijkt een tegenstelling maar dat is het niet. Alle personages in de bundel Milde klachten zijn levensecht, je kunt ze bijna aanraken en iedere dag in Rotterdam op straat tegenkomen: een gewoon stel met twee puberdochters die de hele dag op hun telefoons kijken, een groep ouderen die een concert in de Doelen bezoekt of een alleenstaande moeder die ’s avonds kantoorpanden schoonmaakt. De omstandigheden zijn echter uitzonderlijk. De tien verhalen spelen in de tijd dat het Corona-virus rondwaarde. Deze gewone mensen proberen hun levens ondanks dat normaal te laten verlopen maar dat lukt niet altijd. Van Hassel laat haar personages dan verrassende, soms zelfs bizarre dingen doen.
De schrijfster sust de lezer bijvoorbeeld in slaap met het gezin Vuursteen uit het verhaal ‘1 april’. In heldere zinnen vertelt zij hoe de gezinsleden tijdens de pandemie de dagen vullen die zij noodgedwongen thuiszitten. De situatie is zeer herkenbaar, bijna banaal. De vader wordt volledig in beslag genomen door het nieuws. Zijn vrouw, Colet Vuursteen, is socialer en denkt vooral aan het lot van mensen die zij kent. “Prissie en Thula vinden de verhalen van hun moeder zo mogelijk nog saaier dan die van hun vader met zijn ‘dooooodelijke virus’.” Colet gaat gebukt onder het samenzijn de hele dag, maar zij lijkt ook de enige in het gezin te zijn die probeert om nader tot elkaar te komen. Dat valt niet mee. Haar man heeft weer eens het nieuws bekeken en komt het aantal nieuwe slachtoffers melden. “Zijn toon heeft iets agressiefs, alsof zij er iets aan kan doen. Mevrouw Vuursteen krimpt ineen. Ze wil zich niets van hem aantrekken, en toch komt er een spanning in haar lichaam die ze moeilijk weg krijgt. Ademhalen denkt ze, bij het keukenraam in de avondzon gaan staan, en dan voelen wat er is, zonder oordeel, zoals zij op yin yoga leerde.” Colet is in dit verhaal de hoofdpersoon, zoals in alle verhalen in deze bundel vrouwen de belangrijkste personages zijn. Zij zijn het ook die iets willen veranderen, een daad willen stellen. Met de verwijzing naar de cijferobsessie van de man en de yogales van de vrouw geeft Van Hassel een ouderwetse man-vrouwverdeling weer. Dit is functioneel, want hiermee is het handelen van Colet, de verassing op 1 april, nog verrassender. Alsof de schrijfster wil aangeven dat wij als lezer dit niet achter die saaie mevrouw Vuursteen hadden gezocht
In meer verhalen doen mensen onverwachte dingen. Een vrouw die thuis moet werken, het daar niet uithoudt en besluit een nacht op haar uitgestorven kantoor door te brengen. Onder haar bureau creëert ze haar eigen afgesloten wereld. In een ander verhaal woont een Italiaanse vrouw met haar zoontje aan de Goudsesingel in Rotterdam. Ze werkt vanuit huis en heeft geen familie in de buurt wonen. Haar man is data-analist en vaak dagen van huis. Hij werkt hard en klaagt hierover. De vrouw heeft de zorg voor hun kind. Het is niet vreemd dat zij op een dag uit de band springt.
Het gevoel van opgesloten zitten weet Van Hassel heel goed uit te beelden: de student op haar kamer, de jongeren die niet buiten mogen spelen en vooral in het verhaal over een arts die zich vanwege de aanhoudende bedreigingen steeds meer opsluit in haar praktijk. Naast dit thema zit er in veel verhalen iets van hoop: mensen met tegengestelde meningen die elkaar uiteindelijk toch weten te waarderen of op zijn minst een manier vinden om elkaar te verdragen. Ook dit omschrijft zij heel subtiel. De afstand tussen mensen is soms heel groot, zoals in een verhaal waarin een vrouw terugkeert van haar vrijwilligerswerk in een vluchtelingenkamp op een Grieks eiland. Ze is moe en gaat vanuit het vliegveld naar haar broer toe die in een yuppenflat woont en iets doet met aandelen. Hij straalt rijkdom en arrogantie uit. Hij wil zijn zus verwennen en heeft zeewolf met scampi’s en kreeftensaus gemaakt. “Lekker, zegt ze als hij bijgekomen is, ‘vis’. Hoe te beginnen over er alles wat ze heeft meegemaakt.” Hun standpunten blijken onoverbrugbaar, toch besluit ze nog een paar dagen bij hem te blijven.
Eén verhaal verdient tot slot speciale aandacht. Dat is ‘Dochters’, het verhaal waarin Van Hassel Hans Sleutelaar herdenkt. Zij waren bevriend en zagen elkaar na zijn terugkeer in Rotterdam geregeld. Van Hassel komt erachter dat hij in zijn jeugd bij zijn grootouders in Kralingen heeft gewoond, in de buurt van waar zij nu zelf woont. Opvallend is dat hij nergens over zijn moeder schrijft en sowieso spelen vrouwen in zijn werk bijna geen rol, in zijn dagelijkse leven de laatste jaren in Rotterdam wel. Sleutelaar was de dichter van weinig woorden, maar hij bleef tot het einde toe schrijven. “Ik probeer elke dag een stukje te schrijven en aantekeningen te maken. Het gaat wel goed, maar het is weer een taak erbij. Het laat me niet los. Misschien ben ik iets aan het doen wat bij voorbaat niet kan.”
Het klinkt clichématig om te zeggen dat in ieder leven wel iets bijzonders aan de hand is, maar dat is precies wat Sanneke van Hassel goed laat zien in Milde klachten. En dit tegen de achtergrond van een tijd van lockdowns en andere maatregelen waardoor gewone mensen ontregeld raakten. De verhalenbundel is daarmee ook een verslag van een periode die voor veel mensen al ver weg lijkt. Na lezing komt deze tijd weer helemaal terug en besef je hoe flexibel mensen kunnen zijn en hoe zij zich weten aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten