Het beleg van Leningrad in de Tweede Wereldoorlog duurde 900 dagen. Drie miljoen inwoners waren afgesloten van de buitenwereld. Een miljoen Sovjetburgers kwamen om het leven, voornamelijk door ondervoeding. Lidia Ginzburg (1901-1990) - schrijver en literatuurcriticus - was een van de inwoners. Zij publiceerde dit verslag van het beleg in 1984. De Nederlandse vertaling door Jan Robert Braat verscheen in 1988.
De notities van een belegerde zijn autobiografisch, maar Ginzburg heeft een onpersoonlijke vorm gevonden om haar ervaringen te verwerken. Kees Verheul noemt het boek een novelle, maar zet dit woord meteen tussen aanhalingstekens. Het boek is een beschrijving van hoe mensen omgaan met deze verschrikkelijke situatie. De hoofdpersoon heet meneer N. maar we krijgen nauwelijks iets over hem te weten. De gebeurtenissen en observaties draaien om één onderwerp: honger. Verheul noemt het genre onbepaald en geeft aan dat er een zekere stuurloosheid in het boek zit. Hoofdpersoon is N. maar Ginzburg lijkt hem soms te vergeten en schrijft dan over men of ik.
De omstandigheden in Leningrad waren extreem, maar Ginzburg laat in de ‘novelle’ geen scènes toe met stervende mensen. Zij beschrijft ook niet het geweld dat soms ingezet moest worden om aan voedsel te komen. Ze analyseert daarentegen activiteiten die nodig waren om aan voedsel te komen, zoals het dagelijks in de rij staan. Langzaam schuift de rij op, het gaat langzaam, men ziet het brood dat wordt gewogen. Bij een paar gram te weinig krijg je een extra stukje. Dit levert meteen een probleem op: eet je dat stukje meteen op of bewaar je het voor thuis? “Een rij is een verzameling tot gezamenlijke ledigheid gedwongen wildvreemden. … Een rij is een combinatie van volslagen ledigheid en groot fysiek krachtsverlies.”
Op dezelfde minutieuze manier beschrijft zij aan het begin van de bezetting het afplakken van de ramen, zij zegt iets over de locatie, de stadswijken en de trams die wel of niet rijden. Later volgt een uiteenzetting over de schuilkelders. Ramen hoeven niet meer afgeplakt te worden, er is geen elektriciteit meer. Iedere avond om dezelfde tijd beginnen de bombardementen, Duitse precisie. De mensen gaan de schuilkelders in, maar dit wordt aldoor minder noodzakelijk. Je kunt overal sterven, de honger verdrijft de bommenvrees. Het eigen lichaam wordt een vreemde. “Je wilt je voet op een stoelrand zetten om je schoenveters vast te maken en meteen raak je met bonzende slapen en stokkend hart je evenwicht kwijt. Je lichaam is uit je handen geglipt en wil als een lege zak in de onbegrijpelijke diepte storten.”
Het maniakaal gepraat over eten noemt Ginzburg de voedselmanie. Deze neemt toe tijdens een adempauze als er weer een beetje te eten is. Bij een totaal gebrek wordt er gezwegen. Wie het wel of niet overleven is niet alleen iets fysieks. “Honger lijkt meer op een chronische kwaal. En zoals bij iedere kwaal was de psychische kant van groot belang. Niet de grauwsten, de magersten en de meest gezwollenen waren ten dode opgeschreven, maar de mensen die hun eigen uitdrukking kwijt waren, iets woest-geconcentreerds in hun blik kregen en bij het zien van een bord soep begonnen te beven.”
Omsingeld, notities van een belegerde is een bijzonder document. Het deed mij denken aan twee boeken die ik niet zo lang geleden las. Het zwarte koninkrijk van Szczepan Twardoch en Leven met de ster van Jiří Weil. Het eerste speelt in Warschau in het laatste oorlogsjaar, het tweede in Praag in diezelfde tijd. Beide boeken vertellen, net als het boek van Lidia Ginzburg, een verhaal over een afgesloten stad waar het gevaar permanent aanwezig is. In een uitzichtloze situatie vindt een dierlijke strijd om te overleven plaats, met als grootste gemene deler de constante honger. Alle drie de boeken zijn op hun eigen manier uniek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten