Karel Čapek behoort samen met Bohumil Hrabal tot mijn favoriete Tsjechische schrijvers. Hrabal heeft een herkenbare stijl. Wat hij schrijft aan wonderlijke verhalen lijkt puur verzonnen, maar het meeste is autobiografisch. Hij heeft gewoon een bizarre kijk op de wereld. Karel Čapek is een ander slag schrijver. Zijn stijl is juist niet herkenbaar. Hij heeft allerlei genres uitgeoefend en probeert in ieder boek iets nieuws uit. Čapek heeft wel net als Hrabal plezier in het beschrijven van vreemde gebeurtenissen en excentrieke personages.
Leven en werk van de componist Foltýn is een onvoltooide roman die in 1939, een jaar na zijn dood, werd uitgebracht. De Nederlandse vertaling is van Irma Pieper. De opzet van het boek is bijzonder. Hoofdpersoon is Bedřich Foltýn, een man die zichzelf een groot componist waant. Hij speelt piano op amateurniveau, maar heeft een ziekelijk dwang zich als groot kunstenaar te presenteren. Een ondraaglijk lijden is onderdeel van dit kunstenaarschap. Hij heeft het in zijn hoofd gezet een geniale opera te componeren. Dit mislukt jammerlijk. Čapek schrijft dit verhaal aan de hand van getuigenissen. In ieder hoofdstuk in deze fictieve biografie komt er iemand aan het woord die Foltýn heeft gekend.
Zo leren we hem kennen als teruggetrokken student, die zijn weinige vrienden gebruikt om zijn schoolprestaties te verbeteren. Hij heeft lange wapperende haren en opvallend lange vingers. Een medestudent vertelt hij over zijn dubbelleven. In feite is Foltýn een groot kunstenaar, die boven het gewone volk staat en moet lijden voor zijn kunst. Even makkelijk breekt hij met deze ‘vriend’. Later trouwt hij wonderlijk genoeg met de dochter van een rijke ondernemer. Hij heeft dan de ruimte om allerlei musici en kunstenaars uit te nodigen in zijn huis. Tegen betaling schakelt hij hun hulp in om zijn opera te voltooien. Kenners noemen het een gedrocht, onsamenhangend en half plagiaat bovendien. Foltýn zet door, doof voor kritiek. Hij is ziekelijk eerzuchtig en gaat aan waanzin ten onder.
Het beeld van de scheppende kunstenaar is prachtig neergezet door Čapek. Zijn vrouw probeert hem te begrijpen en maant hem tot rust als hij er verwilderd uitziet nachtenlang zijn werkkamer niet is uitgekomen. “Daar wond hij zich over op. Je hebt er geen benul van, schreeuwde hij, wat scheppen is; en kunstenaar moet letterlijk opbranden in zijn werk en er alles voor opofferen, zijn ik, zijn hele leven… En dan deed hij weer wekenlang helemaal niets en hing en doolde maar wat rond… hij was bezig zich te concentreren, zei hij. Nu, ik heb er geen verstand van, maar afgaand op wat ik heb gezien, is dat scheppen een erg vreemde bezigheid.” Hij is soms dagenlang van huis, dan zit hij bijvoorbeeld achter een jonge zangeres aan die hij voor zijn opera probeert te strikken. Hij wil bij haar erotische bezetenheid opwekken. Alles voor de kunst.
Čapek beschrijft meesterlijk en humoristisch het type kunstenaar waar er toch veel herkenbaar van rondlopen. Omdat hij hem vanuit verschillende perspectieven beschrijft krijgt je geen eenduidig beeld. De man is zowel megalomaan en eigenwijs als talentvol en vertederend. En hij maakt snel ruzie. Een muziekkenner die hij benadert om hem te helpen met zijn opera is onverbiddelijk in zijn oordeel. Het stuk is een prul. Uiteraard is dit zeer tegen het zere been van Foltýn. “Hij ging diep verontwaardigd bij me weg. Sinds die tijd was ik voor hem niets dan een literaire haarklover, een nare pedant en ik weet niet wat nog meer. Dat moet inderdaad gezegd worden: haten kon hij als een echte literator. Daarin deed hij voor niemand onder.”
De roman is onvoltooid, maar de vrouw van Čapek heeft uit zijn aantekeningen een slothoofdstuk geschreven dat perfect aansluit bij de rest van de hoofdstukken. Zij vertelt over hoe haar man het boek wilde afronden en wat er geworden is van een aantal personen die een rol in het leven van de componist speelde. Bijzonder sterk is ook het laatste hoofdstuk dat door Čapek zelf geschreven is. Hier geeft hij via een personage zijn eigen kijk op kunst en het kunstenaarschap. “Hij [Foltýn] behoorde klaarblijkelijk tot die kunstenaars die kunst als een soort zelfexpressie en zelfbevestiging beschouwen als een middel waardoor ze onbeperkt hun eigen ik tot uiting kunnen brengen. Ik heb me nooit in die opvatting kunnen vinden; ik zal er geen geheim van maken dat al het persoonlijke me veeleer voorkomt als een vervuiling van de kunstuiting.” Als kunstenaar moet je juist je eigen aard opzijzetten. Het gaat om de vorm, niet om jou. Een verfrissend standpunt dat diametraal staat op de opvatting van de getergde componist Bedřich Foltýn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten