zaterdag 13 maart 2021

Simon Carmiggelt – Brood voor de vogeltjes & Slenteren


Deze twee bundels uit de verzamelde Kronkels van Carmiggelt zijn uit de jaren 1974 en 1975. In deze tijd werd hij vanwege zijn televisieoptredens een bekende Nederlander. Hij schrijft hier af en toe over, maar liever is hij de anonieme observator van klein menselijk lief en leed. Zijn Kronkels lijken soms tijdgebonden  - zij geven een inkijkje in hoe mensen een paar decennia terug leefden – maar de menselijke verhoudingen die hij blootlegt zijn universeel. 

Een voorbeeld van oude leefgewoonten is te vinden in een Kronkel, waarin een Joodse man zijn kindertijd beschrijft. Hij woonde in een gezellige straat, waar wel drie slagers zaten. Een ervan had een echte koelkast, de andere twee waren nebbisjzaken, met weinig vlees en weinig klanten. Het gezin woonde naast een van deze kleine slagers en zij kochten er omdat het de buren waren. Toen zijn moeder iets lekkers wilde stuurde ze haar zoon naar de betegelde zaak. De volgende dag vroeg de buurvrouw of zij geen vlees nodig hadden. De moeder verzon een smoesje, waarop de buurvrouw zei. “Hoor toe, ze eten niet. Tóch stinkt de plee.” Opmerkelijk zijn natuurlijk de slagers zonder koelkast. Hoe deden ze dat, vraag je je af. Maar ook interessant is dat of het gezin de wc deelde met de buren of dat zij zo dicht op elkaar woonden dat je ieder geurtje bij de buren kon waarnemen.

 

Zoals gewoonlijk laat ik hieronder Carmiggelt zelf aan het woord.

 

Over een oude kelner: “Hij was wel op de leeftijd der wijsheid, maar hij had het vlezige, aardse gezicht van iemand die in dit leven maar één raadsel kent: waar zijn vrouw het huishoudgeld laat.”

 

Over een man die werkloos is geworden en geen raad met zijn tijd weet. “Televisie kijken doet hij wel, maar alleen om zijn starende blik een verklaarbare richting te geven.”

 

Over een man die in de kroeg zijn beklag doet over zijn vrijgezellenbestaan. “Hij boog zich als een gelovige voor het altaar, om de kop van zijn jonge klare af te drinken. ‘Ik had wel een wijf’, vervolgde hij, ‘maar ja, dat is misgegaan. Oorzaak – drank. Een braaf mens. Maar ze dronk alleen als ze dorst had.’ ”

 

Over een groep mensen die een café binnenstapt: “Het gezelschap bestond uit grijzende mannen met donkere, ook voor bruiloften en begrafenissen bestemde pakken aan en lieve, nog onlangs gepermanente huismoeders, die in bloemrijke textielen ruiterlijk uitkwamen voor een omvang waaraan zelfs de harde dwang van een conservatief korset weinig had kunnen veranderen.”

 

Over een besluiteloos type dat op weg is naar iets waar hij geen zin in heeft. ”Hij stak introvert de rijweg over en ging aan de overkant staan kijken voor een etalage van een grafzerkenwinkel, zonder dat het duidelijk was of hij voor zichzelf of voor een andere winkelde.” 

 

Over een ouderwets restaurant waar zijn vrouw een menukaart krijgt zonder prijzen. “Men gaat hier uit van de Victoriaanse gedachte dat de man vanzelfsprekend betaalt en de vrouw een snoezepoes is die het bestaan van geld niet bevroedt en alleen maar éét, zonder te weten wat het kost. Ibsen heeft daar indertijd eens toneelstukjes tegen geschreven, maar in deze tent zijn ze niet doorgedrongen.” 

 

Over een man in de tram die ’s morgens al gedronken heeft en de schrijver aanspreekt. “Zo krachtig blies hij daarbij in mijn richting dat de penetrante geur die gepaard gaat met een volledige tapvergunning tot mij doordrong.”

 

Over het achtuurjournaal: “Mijn persoonlijke bezwaar tegen het journaal van acht uur is dat het vaak begint met een bericht over het ontslag van een paar honderd mensen, die een product vervaardigen dat de Ster je, vóór de gongslag, nog kraaiend heeft aangeprezen. Daardoor krijgt het nieuws de matte sfeer van de post coïtum.”

1 opmerking:

Erik Scheffers zei

Hoi Alek, prachtige citaten! Uit de citaten blijkt wel wat voor een geweldige schrijver Carmiggelt was. Groetjes, Erik