dinsdag 16 maart 2021

Louis Sebastien Mercier – Niemand ontbijt meer met een glas wijn


Alleen de titel overtuigde mij al om dit boek aan te schaffen. Louis Sébastien Mercier (1740-1814) was in zijn tijd een van de grootste en zeker de meest productieve Franse schrijver. Hij schreef veel toneelstukken en verwierf zijn roem door de sciencefictionroman L'An 2440. Een van de eerste romans in dit genre. Daarnaast was hij bekend als de schrijver van dit Tableau de Paris. De eerste twee delen werden anoniem uitgegeven in 1781. Totaal schreef hij twaalf delen. De oplagen waren enorm. Hij verdiende er goed aan, ondanks de vele roofdrukken. In deze privé-domein is een bescheiden selectie opgenomen uit de ruim duizend pagina’s. Het boek werd in eerste instantie verboden door de censuur, maar iedere Parijzenaar kende Mercier. De censor zelf had de boeken met veel plezier gelezen en raadde de schrijver aan voor zijn veiligheid even op vakantie te gaan naar Zwitserland.

Mercier behandelt in zijn stukken vooral alledaagse zaken, zoals de manier van kussen, het eten van oesters, het water in de Seine en de haarmode. De groteske pruiken - populair onder Lodewijk de veertiende - waren zo goed als verdwenen. De straten en de openbare weg beschrijft hij vele malen. Er waren nauwelijks trottoirs in Parijs en rijtuigen scheurden voorbij zonder rekening te houden met het voetvolk. Wandelen was een gevaarlijke bezigheid. Over huurrijtuigen doet hij zijn beklag. Je kunt ze moeilijk krijgen, er gaat nogal eens een wiel kapot en er gelden allerlei regels voor het aanbieden van koetsverhuur. En, hoe later op de dag, hoe beschonkener de koetsiers zijn.

Dit soort verhalen uit een andere tijd is om twee belangrijke redenen aantrekkelijk. Ten eerste is het ongewone soms verbazingwekkend. Ten tweede herken je menselijk gedrag dat van alle tijden is. Sommige discussies zijn zeer actueel. Een voorbeeld van het eerste is de ongelooflijke hoeveelheid te vondeling gelegde kinderen. Jaarlijks waren dit er zevenduizend. Het zegt iets over de armoede en de wanhoop bij jonge moeders. Bizar is dat Mercier vertelt dat veel van deze kinderen omkwamen wanneer zij naar een andere plaats moesten worden vervoerd. Hij vraagt zich terecht af, waarom dit vervoer nodig is.

 

Een interessant onderwerp is de inenting tegen pokken. Dit was de eerste virusziekte waartegen een vaccin was ontdekt. Het doormaken van de variant koepokken zorgde er namelijk voor dat je immuun werd voor de menselijke variant. Koepokken veroorzaakt vaccinia. Hier is ons woord vaccin van afgeleid. Er ontstond veel discussie of je je wel of niet moest laten inenten. Mercier ziet dit als koppigheid en vooringenomenheid van een deel van de Franse bevolking. Pokken werd, ook door de kerk, vaak gezien als een volstrekt onvermijdelijke besmettelijke ziekte. Anderen geloofden vooral in het invoeren van zoveel mogelijke regels en wetten om de zieken af te zonderen. Mercier had achting voor de medische stand en de ontdekker van het vaccin: “het zijn nooit de ondankbare tijdgenoten die de gelukkige ontdekker belonen; dat doet het nageslacht.”

 

De auteur heeft oog voor de smerigheid in Parijs. Uitvoerig beschrijft hij het ontbreken van openbare toiletten in een stad met 700.000 inwoners. De behoefte werd gewoon in portieken gedaan of op de openbare weg. Langs de Seine was het bijna onmogelijk te wandelen door de enorme stankoverlast. Curieus is dat hij later de gezondheid van het Seine-water prijst: veel beter dan helder water, je moet het gewoon een tijdje laten staan, dan is het zeer drinkbaar. Sommige plekken werden tot openbaar toilet gemaakt. “De terrassen van de Tuilerieën waren volstrekt ontoegankelijke door de stank die eruit opsteeg.” De plassers werden uiteindelijk verdreven door de taxusbomen te kappen en toiletten aan te leggen.

 

Een ander ranzig hoofdstuk gaat over jonge chirurgijns die de gewoonte hadden verse lijken op te graven op het kerkhof en deze in hun kamers te ontleden. Geregeld bezweek zo’n student door de pestilente dampen die uit een half vergaan lijk opstegen. Mercier pleit ervoor het onderzoeken van lijken te reguleren. Hij besluit met een anekdote over een paar jonge chirurgijns die ’s avonds op weg naar huis een gevecht zien tussen twee grenadiers. Een van de twee wordt getroffen en valt neer. Zij nemen zijn zwakker wordende pols op. Een van hen roept: “mooi object! Uitstekend object!” De man blijkt echter niet dood te zijn. Onmiddellijk bieden de chirurgijns hun diensten aan en behandelen de man.

 

Opmerkelijk is het verhaal dat de Parijse vrouwen geen onderbroeken dragen. Mercier is erg tegen de overmaat aan verordeningen die worden uitgevaardigd. Toen een comédienne eens op het toneel haar rok scheurde volgde er meteen een nieuwe wet die alle actrices verplichtte een onderbroek te dragen. Mercier vindt het uiterst betuttelend en waarschuwt tegen de vele algemene politieverordeningen op basis van enkele gevallen waarbij het mis ging. Deze reflex bij overheden om een enkele misser te lijf te gaan met algemene bepalingen is ook in onze tijd zeer herkenbaar

 

Natuurlijk mag het onderwerp wijn niet ontbreken in dit tableau. De titel is niet voor niets zo gekozen. Mercier is een groot voorstander van het dagelijks drinken van voldoende wijn. Het is een heerlijk medicijn waar niet genoeg de lof over gezongen kan worden. Hij ziet echter een achteruitgang in het wijngebruik – er wordt veel te veel water gedronken - en daarmee een achteruitgang van de literatuur. “O, verval van de Franse vrolijkheid! Er wordt niet meer gedronken, of beter gezegd: men is bang om te drinken: men slobbert water, gezeten tegenover in zilveren ijsemmers gekoelde flessen.”

 

Soms is Mercier verrassend modern. Zo keurt hij slavernij af en is hij erg tegen de censuur. Maar hij is dan weer een voorstander van het slaan van vrouwen. Dat is volgens hem de enige weg naar het huwelijkse geluk. Hij is tolerant ten opzichte van het verblijf van de vele buitenlanders in Parijs. Hij behandelt ze in een apart hoofdstuk en geeft nogal eenzijdige karakteristieken. Over de Zwitsers – altijd belust op geld – heeft hij weinig goeds te melden. De Zwitser staat altijd zo snel van tafel op dat het op een vlucht lijkt. 

 

Tot slot, over de Hollanders is hij een stuk positiever, maar ik herken mijn landgenoten nauwelijks in deze Bourgondiër: “De Hollander spoelt ’s ochtends eerst zijn maag met drie of vier koppen thee, waarna er een grote ham op tafel verschijnt waarvan hij ongeveer een pond verorbert; vervolgens rookt hij twee of drie pijpen en drinkt drie koppen koffie met melk gevolgd door een stuk of zes beboterde sneden brood, en hij besluit zijn ontbijt met een fles bordeaux.”

Geen opmerkingen: