dinsdag 30 maart 2021

Karel Capek – Hoe een tooneelstuk ontstaat


Karel Čapek (1890-1938) was tot aan het eind van zijn leven bijzonder productief. Hij beheerste vele genres: toneel, korte verhalen, dystopische romans, reisboeken, detectives en sprookjes. Maar hij schreef ook boeken over tuinieren en een boek over zijn hond. Hij was lang een kandidaat voor de Nobelprijs maar ontving deze niet. In de jaren dertig werden veel boeken van hem vertaald naar het Nederlands. Meestal werd er dan bij vermeld dat de tekst bewerkt was. Zo ook bij dit curieuze werkje, Hoe een tooneelstuk ontstaatHet boek verscheen in het Nederlands in 1937 en is bewerkt door Jan Teulings. Ik heb niet kunnen achterhalen uit welk jaar het origineel stamt en wat de Tsjechische titel is.

Čapek schreef veel toneelwerk. Hij kende deze wereld vrij goed. In dit boek geeft hij uitleg wat erbij komt kijken om een toneelstuk opgevoerd te krijgen. Het is humoristisch bedoeld, maar het is ook nogal oubollig. Dit kan aan de bewerking liggen. De bewerker heeft Nederlandse namen gebruikt en hij verwijst naar Nederlandse acteurs en situaties. Bij één term vroeg ik mij af hoe Nederlands deze is, namelijk ‘rabarber’. Dit is een begrip in de theaterwereld om het geroezemoes van een groep mensen, of de taal van de massa, aan te duiden. Kennen andere talen dit woord ook? En welk woord gebruikt Čapek zelf?

Čapek beschrijft het theater als een plek waar alles continue misgaat. Mensen liggen met elkaar overhoop, het stuk waar de schrijver zo trots op is wordt bewerkt en gemangeld, allerlei mensen lopen op de verkeerde momenten over het toneel, er is van alles zoek en acteurs komen in de regel niet opdagen. Hij geeft een chaotisch beeld van de generale repetitie en besluit met: “Kort en goed, de generale repetitie is een generaal overzicht over alles wat op het laatste moment nog ontbreekt.” Verder geeft hij een aantal wetmatigheden uit deze wereld die waarschijnlijk nog steeds gelden, zoals dat de première alleen vlot van stapel kan lopen als er herrie is geweest bij de generale. De hevigheid ervan kan verschillen en het hangt af van de autoriteit van de regisseur en “de gecompliceerdste ruzies ontstaan altijd, wanneer de directeur zelf de regie voert.”
 
Over het vaste publiek dat premières bijwoont heeft hij een theorie. Men zegt dat zij komen uit nieuwsgierigheid of omdat zij hartstochtelijke liefhebbers zijn, of uit snobisme, maar volgens Čapek ligt dat anders: “ik geloof, dat zij er heen gaan gedreven door een onbewuste en tegennatuurlijke boosaardigheid. Zij gaan er heen, om zich met een satanisch genoegen te verlustigen in de plankenkoorts van de spelers, in den lijdensweg van den auteur, in den doodsstrijd van den regisseur.” 
 
Leuk is dat hij in het derde en laatste deel van het boek (Achter de coulissen) in aparte hoofdstukjes de verschillende functies beschrijft bij het toneel: de souffleur, de tooneelmeester, de decorateurs, enzovoorts. Hier zitten ook vakmensen bij die we nu niet meer kennen zoals de electricien (een tamelijk gevaarlijk beroep toen) en de brandwachten. Maar eigenlijk bestaan deze functies nog steeds maar noemen we ze anders: iemand verzorgt het licht en op brandveiligheid wordt zeker gelet vandaag de dag. Čapek besluit zijn opsomming en dit aardige boekje met de volgende verrassende conclusie. “En dan bestaan er nog menschen in de kelders, die nog nooit iemand van zijn leven gezien heeft. Bovendien weet ik heel zeker, dat ik nog iemand heb vergeten. Het theater is dan ook een zeer gecompliceerd organisme, en tot nu toe nog nooit geheel doorgrond.”

Geen opmerkingen: