maandag 13 april 2020

Chris van Camp – De kus van Dabrowski

Een boek met deze geweldige titel moest ik natuurlijk wel lezen. Ik hoefde er niet voor naar de winkel, want een Vlaamse vriend stuurde het mij spontaan toe. Waarschuwing vooraf, er is geen enkele connectie tussen mij en de Dabrowski in de titel van dit mooie boek. Kazimierz Dąbrowski (1902-1980) was een psycholoog en psychiater die bekend is geworden met zijn theorie van positieve desintegratie. De theorie is actueel in het denken over hoogbegaafdheid en hoogsensitiviteit. De kern ervan is dat afwijkend gedrag, psychische neuroses, e.d. geen ziektes zijn maar juist een geestelijk potentieel vormen. Zij verklaart o.a. het gedrag van mensen met fanatieke gerichtheid en overdreven nieuwsgierigheid en/of eigenwijsheid. Dąbrowski heeft zelf zowel in een Nazi-kamp als in een Stalinkamp gezeten. Zijn interesse in de menselijke psyche werd gewekt door wat hij daar zag, vooral hoe verschillend de gevangenen zich gedroegen onder extreme omstandigheden.

In De kus van Dabrowski doet Chris van Camp verslag van de dood van haar hoogbejaarde moeder. Hun relatie was ingewikkeld, met name omdat de schrijfster een buitenechtelijk kind was. Hier werd nooit over gesproken. In de week tot aan haar dood probeert zij dichter bij haar moeder te komen. Zij overdenkt cruciale fasen in haar leven en probeert antwoord te krijgen op vragen waar zij mee worstelde. Het boek is autobiografisch, maar Chris van Camp schrijft haar boeiende verhaal met zulke verfijnde literaire middelen dat ik de vrijheid neem het als een roman te lezen. Haar taalgebruik is stijlvol en direct, zij wisselt tussen heden en verleden en graaft in kort bestek haar hele familiegeschiedenis op. Terwijl het lijkt alsof zij spontaan haar levensverhaal vertelt is in feite het boek strak en goed doordacht opgebouwd,

Zij krijgt een telefoontje van haar broer, die een stuk ouder is dan zij: het sterven is begonnen. Haar moeder is bijna 96 jaar woont in een zorgcentrum te Lier, het dorp waar de hoofdpersoon opgroeide. Zij heeft haar moeder de laatste jaren weinig gezien. “Sterven is geen exacte wetenschap, het blijft een kunst. Als ik haar nog wil zien, moet ik nu naar haar toe gaan. Ik weet niet zeker of ik dat wel wil. Ik heb het te druk met mezelf en mijn zoveelste crisis die er zit aan te komen.” Vanuit Antwerpen gaat zij naar Lier om de laatste dagen bij haar moeder te zijn. In bed liggend, sterk vermagerd en gekrompen is van haar moeder slechts een klein mensje over. Zij reageert nog amper op haar omgeving.

De dochter was de enige roodharige in de familie. Ook op andere manieren viel zij op, was zij een buitenbeentje. Een trip met moeder naar de stad eindigde in braakpartijen wegens wagenziekte en gênante situaties omdat zij allergisch bleek voor de aangeschafte kleding. Zij besloot zich ervan te ontdoen in het openbaar. Dat was meteen de laatste keer dat zij als kind mee mocht naar de stad. Zij had het eerste verbod van haar moeder overtreden: niet opvallen. Moeder had grote angst voor wat de mensen wel niet zouden denken van haar. Natuurlijk was dit een algemene regel in veel families, ook binnen deze familie. Maar de schande van een koekoekskind mocht niet geaccentueerd worden; de kleine moest zich zo onopvallend mogelijk gedragen. De rest van haar leven houdt zij last van haar positie als buitenstaander. Zij werkt als freelancer in de culturele sector. “Ik ben een passant en dat valt slecht. Mensen die niet verslaafd zijn aan kost wat kost erbij horen, ontregelen de groepsdynamiek.”

De familie van haar moeder had een zaak in uurwerken en juwelen. Alle leden van de familie werkten in de zaak. Van Camp schrijft nostalgisch over de zondagse wandelingen en de uitstapjes naar het buitenhuis. Maar zo idyllisch was het leven van haar moeder niet. Werken in de zaak was vrijwilligerswerk. Zij trouwde een boerenzoon, genaamd Jan. Hij werd opgenomen in het bedrijf en het stel kreeg een zoon. Later ging haar moeder, die nauwelijks een opleiding had gevolgd, acteren; en met succes. Het was haar manier om te ontsnappen uit de knellende familieband. Over vader Jan schrijft Van Camp nauwelijks. Hij was misschien haar opvoeder maar niet haar echte vader.

Nonkel Rik was haar favoriete oom. Hij speelde samen met haar moeder aan het toneel. De twee vormden op het podium een stel. De dochter stelt het zich voor, zittend aan de rand van het bed van haar stervende moeder. “Met mijn moeder speelde hij theater, drama maar ook veel luchtigheid. Ik zag hun leven zoals het had kunnen zijn, vanop mijn zitje op het balkon. Zij, verdacht jong voor haar jaren in zo’n operettedirndl met bloemen in haar haar. Hij met de tekenen van het goede leven verpakt in een huzarenkostuum.” De oom was geen echte oom. In die tijd werden goede vrienden van ouders vanzelf ooms en tantes. Dat Rik haar vader was wist iedereen, maar natuurlijk werd er door niemand over gesproken.

Ook nonkel Rik was getrouwd. Hij had een viswinkel, boerde goed en schonk haar moeder vaak vis. De twee stellen bleven met elkaar omgaan. Rik nodigde hen uit in zijn luxueuze villa. Hier waren feesten waar de kleine Chris bij mocht zijn en waar zij zich uiteraard koest moest houden. Nu zij zo dicht bij haar stervende moeder zit komen de belevenissen uit haar jeugd dichterbij. Zij gaat een café binnen dat zij vroeger frequenteerde. De barman kent haar nog en dist allerlei verhalen op die zij niet wil horen. De sfeer is dieptreurig. Zij gaat naar de voormalige villa van Nonkel Rik. Hij is onbewoond en wordt binnenkort afgebroken. Heel mooi weet Chris van Camp de vier werkelijkheden: het verleden van haar, dat van haar moeder, het aan bed zitten met haar moeder en haar actuele belevenissen in het dorp samen te brengen.

Al over de helft van het boek vraag je je af, waar blijft Dąbrowski? De enige aanwijzing was de vondst van een Engelstalig boek van de psychiater in de kast van haar moeder. Zij verbaast zich hierover. Pas tientallen pagina’s later volgt er een keerpunt in het verhaal. Zij heeft het boek gelezen en alles viel op zijn plaats. Zij beschrijft de kennismaking met de ideeën van Dąbrowski als een mystiek moment, een kus. Eerder heeft zij zich overgegeven aan literaire helden: Carmen, Emma Bovary, Casanova, maar dit is anders. Gevoelens van desintegratie, overprikkelbaarheid, emotionele ontvlambaarheid, en meer zag zij eerst als evenzovele problemen. Nu ziet zij dat deze gevoelens juist een kracht zijn, nodig om persoonlijk te groeien. En dit is niet voor iedereen weggelegd. 

De rest van het verhaal leest als een opstanding. Haar leven ziet zij in een ander perspectief. Zij bekrachtigt dit met het schrijven van een brief aan Kazimierz Dąbrowski. “Ik vind het ongelooflijk lief dat u mijn eeuwige rebellie zo mooi ‘positieve onaangepastheid’ noemt. Daar kan ik mee leven.” Het zal haar ook helpen een ander persoon worden. Zij vraagt zich af wat haar nog tegenhoudt. De inwerking van de ideeën van haar nieuwe held projecteert zij vervolgens op haar moeder. Met deze inzichten zou haar moeder ook geholpen kunnen zijn. Ook zij heeft geleden onder het zwijgen, het klein houden en het niet ten volle erkennen van haar dochter. Tijdens de begrafenis van haar moeder neemt zij het woord. Lang had zij nagedacht over wat zij moest zeggen. Nu prijst zij haar moeder en vertelt het publiek over haar moeders intelligentie en kracht. Zij begrijpt haar nu beter. Zij zaten in hetzelfde schuitje. 

Met De kus van Dabrowski heeft Chris van Camp een persoonlijk en origineel boek geschreven. Haar taalgebruik is spannend en het verhaal is heel goed opgebouwd. En het is heel gedurfd om een boek een titel mee te geven die weinig lezers vooraf iets zal zeggen en die pas ruim na de helft van het boek betekenis krijgt.

Geen opmerkingen: