vrijdag 17 april 2020

Witold Szablowski – Aan tafel bij dictators

Van de Poolse journalist Witold Szabłowski verscheen enige jaren geleden het opmerkelijke boek Dansende beren, over berentemmers in Oost-Europa en de ongemakkelijke vrijheid die de beren kregen na het verbod op het houden van dansberen. Hij vergeleek deze bevrijding met de vrijheid die Oost-Europese landen verkregen na het wegvallen van de Sovjet-dictatuur. In Aan tafel bij dictators pakt Szabłowski wederom een bijzonder onderwerp bij de kop. Hij reisde de wereld af om vijf koks te interviewen van evenveel dictators: Saddam Hoessein, Idi Amin, Enver Hoxha, Fidel Castro en Pol Pot. Naast de persoonlijke verhalen van de koks geeft deze benadering een apart inzicht in totalitaire regimes.

Opmerkelijk is dat Szabłowski de koks heeft weten te vinden en dat zij bereid waren met hem te praten. Uit alle verhalen maak je op dat het een voorzichtig slag mensen is. Je kunt ook zeggen, de onvoorzichtige koks hebben het niet overleefd. Otonde Odera was de kok van president Obote, de voorganger van Idi Amin. Toen Obote afgezet werd door de generaal was hij voorbereid. “Of ik al iets klaar had? Ja, natuurlijk. Van de vorige putsch had ik geleerd dat het de generaals zijn die over de omwentelingen gaan. En dat het de taak van de kok is om frisgewassen handen te hebben en een schoon schort. En om te koken. Er is niets wat je van die taak ontslaat, want als zij een putsch plegen, komen ze met lege magen en zolang je iets lekkers voor hen gekookt hebt, is er een kans dat ze je niet vermoorden.”

Als kok van een dictator moet je voortdurend op je hoede zijn. Amin zag overal bedreigingen. Heel wat mensen in zijn omgeving liet hij ombrengen en hij voerde regelmatig de lichamen aan de krokodillen. Andere onderdanen bond hij aan zich door hen te paaien met cadeautjes. Zo kreeg Otonde op een dag een nieuwe auto en zo koos Amin voor hem een paar extra vrouwen uit. Weigeren is in zo’n geval geen goed idee. 

Zulke strategieën zie je terug bij de meeste dictators. Tijdens het bewind van Enver Hoxha in Albanië controleerde de geheime dienst alles. Cadeaus gaf Hoxha niet, ook niet aan zijn kok. Szabłowski weet hem te vinden. Hij doet zijn verhaal, maar wil anoniem blijven. Wanneer hij op bezoek ging bij zijn moeder werd hij gevolgd door twee agenten van de Sigurimi, die op hun beurt weer gevolgd werden door twee agenten. Zo ging ook bij de vissers die vis vingen voor Hoxha. Overal was controle. De kok praatte eens een kwartier op straat met iemand. De man werd daarna meteen opgepakt voor verhoor. Nu nog breekt het zweet hem uit wanneer iemand op straat te lang naar hem kijkt.

De angst zat er goed in. Hij had niet gesolliciteerd voor kok. Op een dag werd hij gewoon meegenomen om kok te worden. Het aanbod afslaan was geen optie. Na een paar dagen stond Hoxha voor hem, groot en imposant. “Mag ik je een goede raad geven. Het is niet voldoende om een goede kok te zijn, want goede koks zijn er veel. Een echt goede kok moet vindingrijk zijn en over fantasie beschikken. Begrijp je wat ik bedoel? Nog een prettige dag verder.”

Kennelijk had hij voldoende fantasie, want hij werkte jaren voor Hoxha. De dictator had een streng dieet en stond onder voortdurende controle van artsen. Hij mocht geen suiker en de calorieën werden geteld. Door het karige eten was hij vaak chagrijnig. De kok leerde hem goed peilen en smokkelde op zijn slechte dagen toch wat extra’s zijn menu binnen. Zijn humeur verbeterde. De kok veronderstelt dat hij zo heel wat levens heeft gered.

Fidel Castro was een totaal ander type dan de sobere Hoxha. Van huis uit was hij verzot op koken en eten. Uiteraard vond hij zichzelf de beste kok die er te vinden was op Cuba. Hij had sowieso overal het meeste verstand van, vond hij zelf, een kenmerkend trekje bij veel, ook hedendaagse leiders. Castro was geobsedeerd door een hogere melkproductie. De koe die de meeste melk gaf, werd alom geëerd. Hierin had hij de Amerikanen overtroffen. Zuivelproducten zouden dagelijkse kost moeten zijn voor zijn onderdanen: kaas, melk en ijs. Vooral ijs at de dictator met veel plezier, soms twintig bollen achter elkaar.

De mensen die Szabłowski spreekt over Castro denken verschillend over hem. Zijn heldendaden, zoals het verdrijven van Batista zien velen als positief. En de hongersnood die ontstond na de val het Sovjetrijk kun je ook wijten aan de Amerikaanse sancties. Desalniettemin zijn er veel burgers opgepakt en was kritiek op het regime onmogelijk. Toch heb je het gevoel dat in Cuba de mensen meer bewegingsvrijheid hadden dan bijvoorbeeld onder Hoxha of tijdens het bewind van de Rode Khmer.

Het laatste hoofdstuk, over Yong Moeun, de kokkin van Pol Pot is het meeste bizarre uit dit boek. De kokkin kende hem al uit de tijd dat hij in de jungle zijn guerrilla begon. Zij prijst zijn zachtaardige uitstraling en zijn vriendelijke gezicht. Over zijn maaltijden lees je weinig, des te meer over de honger die het land in de greep hield. Toen Pol Pot aan de macht kwam voerde hij het agrarisch socialisme in. Mensen werden de stad uit gedreven en moesten op het land werken. Kapitalistische zaken als geld, schoenen, een brillen werden afgeschaft. Bijna alle artsen en wetenschappers werden afgevoerd. Het systeem werkte niet, het land verviel tot armoede. Een rat, mits je die kon vangen en bakken, was een delicatesse, 

Tot het einde toe blijft Yong Moeun Pol Pot trouw. Ook nu wil ze geen kwaad woord horen over de zachtmoedige broeder matras. Op het hoogtepunt van de wrede dictatuur kon iedereen iedereen aangeven. Vaak verdween een verdachte onmiddellijk in een werkkamp of werd gedood. Yong Moeun werkte op de ambassade in China. Achteraf hoorde zij dat zij door verschillende mensen was aangeklaagd als Amerikaans spion of wat dan ook. De leider had haar gespaard. Zij was hem dankbaar.

Zo is Aan tafel bij dictators meer een boek waarin Witold Szabłowski het leven in een dictatuur bestudeert dan een boek met lekkere gerechten. Zijn invalshoek is bijzonder en hij schrijft uitstekend.

Geen opmerkingen: