zondag 16 februari 2020

Olga Tokarczuk – Oer en andere tijden


Hoe meer ik lees van Nobelprijswinnaar Tokarczuk hoe meer ik van haar werk ga houden. Oer en andere tijden uit 1996, vertaling door Karol Lesman (1998), stond al een tijdje te wachten in mijn boekenkast. Het is een tijdloos boek over het Poolse dorpje Oer. Tokarczuk beschrijft in korte hoofdstukken de Twintigste-eeuwse geschiedenis van een aantal bewoners. De verhalen zijn wonderlijk en de hele sfeer in het boek heeft iets magisch, maar zij noemt ook cruciale jaartallen en de Tweede Wereldoorlog speelt een belangrijk rol in deze dorpsgeschiedenis.


De titels van de korte hoofdstukken beginnen met De tijd van, zoals De tijd van Aartje, De tijd van het spel of De tijd van landheer Popielski. Een hoofdstuk kan heel eenvoudig midden in een handeling beginnen. “Ruza was bezig met het maken van bigos voor de kerst en gooide er een handvol kardemom in. Ze gooide er kardemom in omdat de korrels zo mooi waren: ze hadden een ideale vorm, ze glommen zwart en roken lekker. Zelfs hun naam was mooi. Die klonk als de naam van een ver land: het Koninkrijk van Kardemom.” Het is geen hele bijzondere zin, toch voel ik mij meteen opgenomen in een huiselijke sfeer en zit ik midden in een verhaal.

Andere hoofdstukken beginnen met een beschrijving van (de omgeving van) een personage. “De oude Goddelijke had zijn hele leven lang zittend doorgebracht op het dak van het paleis. Het paleis was groot, en dus was ook het dak erg groot. Het bestond uit allerlei hellingen, glooiingen en uitstekende randen. Het geheel was bedekt met mooie houten dakspanen. Als je het paleisdak zou uitspreiden en op de grond plat neer zou leggen, zou het alle akkers die Goddelijke bezat bedekken.” Dit verhaal begint als een sprookje. De man zit hele dagen op zijn dak, hij onderzoekt het minutieus en repareert alle echte en schijnbare gebreken. Ondertussen ziet hij uit over het dorp. Hij neemt alles waar, maar wat er gebeurt kan hem verder weinig schelen. Onder zijn dak wonen zijn vrouw, zijn drie dochters en zijn zoon Paweł. Het volgende hoofdstuk  gaat over hem. Paweł wil een belangrijk man worden. Hij vlucht het huis uit en gaat naar de bibliotheek. Thuis verstopte hij de geleende boeken voor zijn zusters onder zijn lakens. De drie zusters zijn groot, massief en grofgebouwd. Er volgt een korte typering van elk van hen. Zo meandert het verhaal van Oer van hoofdstuk naar hoofdstuk.

Een hoofdstuk kan ook heel abstract beginnen, zoals De tijd van Misia’s koffiemolen. “Mensen denken dat zij intenser leven dan dieren, dan planten en zeker dan dingen. Dieren vermoeden dat ze intenser leven dan planten en dingen. Planten dromen dat ze intenser leven dan dingen. En dingen duren voort en in dat voortduren zit meer leven dan in al het andere.” Daarna stapt Tokarczuk over naar de koffiemolen van Misia, waar zij een ode op schrijft.

Schitterend is ook de fascinatie van de wat simpele Izydor voor het schrijven van brieven. Hij schrijft ze aan toeristenbureaus en dergelijke met de vraag om folders toe te zenden. Zo verzamelt hij postzegels. Later ontdekt hij dat je voor zoekgeraakte brieven een financiële tegemoetkoming krijgt en werkt hij dit uit tot een verdienmodel. Het postkantoor vaart wel bij zijn stroom brieven – het kan erdoor blijven bestaan - maar Izydor trekt ook de aandacht van de geheime dienst.

Karol Lesman schrijft dat haar werk in Polen als magisch realisme wordt gekenschetst. Het magische zit in de filosofische beschouwingen, rare gedachtenkronkels en vreemde avonturen die zij haar personages laat beleven. Het zit ook in haar manier van schrijven. Zij legt achteloos verbanden en lijkt soms van de hak op de tak te springen. Toch ervaar je het boek als een eenheid, waarvan de onderdelen sterk met elkaar samenhangen. Het realisme zit in de feitelijke beschrijvingen en historisch verwijzingen, maar ook in het beeld dat zij van de mensen in het dorp geeft. Oer bestaat niet als dorp, maar de personages zijn echter dan echt. Oer en andere tijden is een geweldig boek. Ik raad het iedereen aan te lezen.

Een laatste citaat tot besluit. In De tijd van God gaat het over verandering, God was in 1939 nadrukkelijk aanwezig. Hij heeft alle mogelijke dingen geschapen, maar Hij is ook de God van de onmogelijke dingen, die uiterst zelden gebeuren. Mensen zijn bang voor verandering en vergankelijkheid. “Daarom hebben zij iets uitgevonden dat niet bestaat: onveranderlijkheid, en toen hebben zij maar gemeend dat wat eeuwig en onveranderlijk is, volmaakt is.”

Geen opmerkingen: