zaterdag 29 februari 2020

Jeroen Brouwers – Client E. Busken


Cliënt E. Busken is misschien Brouwers’ laatste roman. Hij is inmiddels 79 jaar en behoorlijk broos. Het is een van zijn betere boeken. De wereld van hoofdpersoon Busken is klein. Hij woont in een verzorgingshuis, zit in een rolstoel en heeft niet meer de controle over zijn lijf. Hij weigert te praten, maar zijn gedachten razen voort. Deze onophoudelijke gedachtestroom vormt de inhoud van dit boek, dat zich afspeelt op één dag.

Brouwers’ taalgebruik is grandioos. Busken is fel op alles om hem heen. Hij weet de situatie waarin hij verkeert op telkens nieuwe manieren te beschrijven. “Het leidinggevende opperhoofd van deze vrijheidsberovende firma, geneesheer-directeur staat op de deur van zijn kantoor, zegt u maar gerust Richard, uit te spreken als Risjaar, draagt niet zo’n geslachtsloos gestichtsuniform, maar gewonemensenkleren, evenals alle stafleden, aan hem is dus van buiten te zien dat hij masculien is. Van het gewone personeelsvolk valt soms alleen uit de voornaam af te leiden welke geslachtskenmerk in eenieders broek en elders aanwezig is. Neem de harpij van psychiatrie met haar soldatenkop, die heet Carola. Dat staat op een naar de bezoeker toegekeerd plastic plankje op haar bureau met de leptop.”

Brouwers houdt zich niet altijd aan de voorgeschreven interpunctie, hij schrijft woorden aan elkaar of past soms een eigen spelling toe. Zijn zinnen winnen hiermee aan kracht. Deze manier van schrijven versterkt het personage Busken. Je wordt meegenomen in zijn hysterische uitbarstingen. Hij lijkt voortdurend op van de zenuwen. Zijn handen trillen, zijn hoofd schudt nee wanneer een personeelslid iets van hem wil. Men ziet hem als onhandelbaar en kinds. Zelf presenteert hij zich als een supergeleerde. Hij waant zich een wetenschapper, werkzaam geweest op diverse universiteiten en overladen met prijzen. Wat hiervan waar is, daar kom je niet achter. Dat hij pausen en wereldleiders heeft ontmoet is verzonnen, maar de grote hoeveelheid boeken in zijn huis – de artsen praten hierover in zijn bijzijn, alsof hij niet vlak naast hen zit – duiden zeker op een intellectueel leven.

Het enige contact in het tehuis, tegen wil en dank weliswaar, heeft Busken met medegevangene mevrouw Kalckbrander, een prachtige naam overigens. Zij duwt hem in zijn rolstoel naar de eetzaal voor een kopje thee en zij helpt hem bij het aansteken van zijn sigaretjes. Zij geeft hem troetelnaampjes als Buskiebeertje en doedeltje. Hij laat het zich welgevallen, maar hij wordt er niet milder van. Soms zwaait hij zo met zijn armen van de opwinding dat hij haar in het gezicht treft met een vuist. Maar zij vergeeft hem alles.

Busken lijkt vaak te slapen, maar hij is altijd alert. “Mij ontgaat niets. Alles is even belangrijk, hoewel anders bekeken alles in gelijke mate niets betekent. Een waarneming van mezelf in een mijner wijsgerige traktaten, onlangs nog te berde gebracht tijdens het internationale wijsgerenberaad te Heidelberg, waar mij was verzocht het woord te nemen.” Dit soort zelfophemeling wisselt Brouwers af met tragische scènes waarin Cliënt E. Buskenbijvoorbeeld tevergeefs een kleurplaat tracht in te kleuren.

Door zijn taalgebruik word je meegesleept in de treurige wereld van dit verzorgingshuis. Busken zit opgesloten, maar zijn brein werkt nog volop. Het boek leent zich er goed om hardop voor te lezen. Je zou het zelfs als toneelstuk kunnen opvoeren. Aan de tekst hoeft nauwelijks gesleuteld te worden. “…voorheen herculisch van gestalte, een zuil van mannelijke welgeschapenheid, een streling voor mijn oog als ik mezelf in de spiegel aanschouwde, mijn geslachtsdeel opgericht, mijn biceps en dijen zoemend van kracht, ben ik als persoon nog wel dezelfde, maar thans winkelhaakvormig en niet eens meer in staat om rechtop mijn gecraqueleerde half kale kop te zien in de spiegel boven de wastafel in de toiletcel in de mij toegewezen enclave in dit oord waar ik wederrechtelijk in hechtenis wordt gehouden.” Brouwers voegt eraan toe: “Is dit een volzin te ja of te neen.”

Het  boekenpanel van DWDD riep in februari 2020 Cliënt E. Busken uit tot boek van de maand, een zeer terechte keuze. Een van de panelleden merkte tijdens de uitzending op dat je na het uitlezen van Cliënt E. Busken meteen opnieuw wilt beginnen. Hij had dit inmiddels al tweemaal gedaan. Tot besluit nog één citaat. “Vroeger droeg ik ook nooit een onderbroek, terwijl ze me hier een luiergeval ombinden ter afdichting van de benedenste lichaamsholten, edele delen, die als uit- zowel als ingang kunnen fungeren. Zo’n homp papierderig textiel daar ter plaatse voelt niet onprettig aan, ben ik bereid te erkennen na mijn schaamte en weerzin terzijde te hebben gelaten, zolang het materiaal niet is doorgesijpeld of besmeurd door suspecte vochten en substanties.”

Geen opmerkingen: