Sigrid Nunez (1951) is een Amerikaanse schrijver. Zij is met name bekend om haar romans. Voor The Friend (2018) ontving zij diverse prijzen. Ik had nog nooit van haar gehoord, maar de omslag van dit boek sprak mij meteen aan. Een vrouw, schrijver en schrijfdocent, neemt tot haar eigen verrassing, de hond van een overleden vriend in huis. Het beest is enorm, een Deense dog. Zij woont in een klein appartement in New York, waar honden bovendien verboden zijn.
Zo samengevat lijkt dit een eenvoudig verhaal. De hond heet Apollo en doet haar voortdurend denken aan haar vriend, die uitgever was en die zij al heel lang kende. Apollo draagt bij aan de verwerking van het verlies. Zij ziet verdriet bij Apollo en wil hem troosten. De hond is meestal onverstoorbaar. Zij vraagt zich af wat er in hem om gaat. Apollo neemt steeds meer ruimte in haar leven in. Fysiek bezet hij haar werkkamer en zelfs haar bed. In haar hoofd is zij altijd met hem bezig. Dit leidt tot een band die veel weg heeft van een menselijke relatie.
Naast dit verhaal vertelt zij over haar werk als schrijfdocent, over de literaire wereld en haalt zij herinneringen op aan de overleden vriend, met al zijn exen. Deze verhalen gaan als vanzelf over in hele verhandelingen, bijvoorbeeld over het schrijverschap. Zij citeert ruim allerlei beroemde schrijvers: Milosz, Coetzee, Woolf, Philip Roth, Henry James. Dat is leuk om achter elkaar te lezen, hoewel veel citaten al te bekend zijn. Het heeft soms weinig met het verhaal over haar hond te maken, maar dat maakt niet uit.
Een interessant deel van deze beschouwingen gaat over haar werk als docent. Zij beschrijft haar studenten met veel humor en venijn. “Tegenwoordig is iedereen bang iemand voor het hoofd te stoten of iets teweeg te brengen. Maar het kan altijd erger. Vandaag de dag kun je al in problemen komen als je het tijdens de les over seks hebt gehad.” Zij krijgt bij een personeelstraining te leren dat elke verwijzing naar seks onder grensoverschrijdend gedrag valt. Zij maakt zich zorgen om een passage in een verhaal dat zij als huiswerk heeft opgegeven, maar gelukkig hebben de studenten er niets van begrepen.
Wat haar ook opvalt is dat studenten hun personages zo flets en oppervlakkig beschrijven, alsof het een inbreuk op de privacy is meer te zeggen over iemand dan de kleur haar en de kleur ogen. Voor de zekerheid kun je beter zo discreet, en dus zo nietszeggend mogelijk zijn. Waarschijnlijk hebben de studenten echte mensen voor ogen wanneer zij hun personages beschrijven en zijn ze niet in staat hun fantasie te gebruiken.
Naast deze grappig-ironisch stukken haalt Nunez van alles overhoop: serieuze onderwerpen als zelfmoord, trouw en vriendschap, soms ernstig, dan weer luchtig gebracht. Haar personage gaat in therapie, en krijgt psychoanalytische duidingen voor haar gedrag aan te horen. Is zij altijd al verliefd op haar overleden vriend geweest? Ook past zij een mooie omkering toe. De vriend zou nog leven en haar personage schrijft een boek (dit boek) waarin hij gestorven is. De vriend heeft slechts een klein hondje en is niet zo promiscue als zij het in haar boek voorstelt. Hij keurt het boek af.
De hond wordt ouder en zwakker. Hun band wordt sterker. Het onvermijdelijke dient zich aan, Apollo zal eerder doodgaan dan zij zal gaan. De rouw die zij voor de hond voelt kon zij in deze vorm niet voor haar plotseling overleden vriend beleven. Daarmee lijkt er een einde te komen aan haar neergang, of niet. Goed is dat in het boek allerlei van dit soort vragen blijven hangen, maar dat dat geen bezwaar is om het verhaal in één keer uit te lezen. Tot slot, schitterend is een passage over kinderen en dieren. Ik citeer een wat langer stuk.
“Als ze nog heel jong zijn zien mensen dieren als hun gelijken, zelfs als soortgenoten. Dat mensen anders zijn, uniek en superieur aan alle andere soorten, dat moet hun nog worden geleerd.
Kinderen fantaseren over een wereld die uitsluitend bevolkt is door andere soorten dan de mens. Ik deed graag alsof ik een dier was, een kat of een konijn of een paard. Ik probeerde dan via dierengeluiden te communiceren in plaats van met gesproken taal en weigerde met mijn handen te eten. Het kwam voor dat ik dit zo lang en zo overtuigend volhield dat het bij mijn ouders aanleiding tot zorg gaf. Een spel, maar in de kern zat iets uiterst serieus, waarvan ik een spoortje tot in de volwassenheid bij me heb gehouden: de wens geen deel uit te maken van de menselijke soort.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten