Een
vertaler van het werk van de Tsjechische schrijver Bohumil Hrabel heeft het
niet gemakkelijk. Los van de spreektaal en straattaal die Hrabal hanteert en het gebruik van bedekte termen om de censuur te omzeilen, bestaan er van de meeste
verhalen twee of drie versies. De door hemzelf gecensureerde verhalen
verschenen in bladen in Tsjecho-Slowakije. De versies in buitenlandse
tijdschriften waren ongekuist. Daarnaast bestaan er van veel verhalen
oerversies, die hijzelf in klad bewaarde.
Bijkomende
problemen zijn dat Hrabal werkte op een Duitse schrijfmachine, zonder
specifieke Tsjechische letters, dat hij niet maalde om tikfouten, eigenlijk
niet eens kon typen en dat hij vaak een eigen spelling hanteerde. Bovendien was
hij van mening dat een verhaal nooit af was. Hij had nooit bezwaar tegen het bewerken
van zijn verhalen voor toneel of film. “Al mijn teksten zijn in een voortdurend
veranderingsproces.”
De vertaler
Kees Mercks klaagt hier niet over, maar vertelt in het uitstekende nawoord
enthousiast over de persoon Hrabal en zijn eigenaardigheden. De verhalen in
deze bundel zijn afkomstig uit bijna veertig jaar schrijverschap, van begin
jaren vijftig tot eind jaren tachtig. Opmerkelijk is de toon en thematiek niet
wezenlijk zijn veranderd. Veel verhalen zijn absurd en lijken uit de losse pols
te worden verteld aan de koffietafel. Zij gaan over het alledaagse leven van
mensen aan de onderkant van de maatschappij. Deze mensen maken in het verhaal
meestal iets vreemds mee. Er zit soms een begin en eind aan een verhaal, maar
ik heb ook wel eens het gevoel dat een vertelling nog een heel boek door kan
gaan.
Het verhaal
‘De doorgetrapte trom’ gaat om een toezichthouder, een kaartjescontroleur. De
eerste zin luidt: “Niets deed me zo goed als kaartjes scheuren en meteen even wijzen
waar iemand moest gaan zitten.” De man is een geboren controleur en ziet in één
oogopslag of iemand wel betaald heeft. “Ik hoefde maar te kijken of iedereen
zag al meteen aan mijn blik dat ik de man was die toezicht hield.” Hij
promoveert tot controleur in eersteklasschouwburgen. Hij heeft weinig vrienden
en kan alleen opschieten met zijn zwager, die paspoorten voor het buitenland
stempelt. Hij is even fanatiek in zijn werk als de controleur.
Natuurlijk
gaat het mis. De controleur scheurt op een dag kaartjes bij een
elitevoorstelling in de Wallertuin. Achter een muur is de Thomastuin, waar op
hetzelfde tijdstip een blaaskapel speelt. Voor eens en altijd wil hij orde op
zaken stellen. Hij klimt over de muur. Zowel zijn gestalte als zijn wereldbeeld
wankelt.
Het
titelverhaal ‘De toverfluit’ heeft minder structuur dan ‘De doortrapte trom’.
Het is één lange gedachtestroom. Een man staat op uit bed en alles doet zeer.
Hij begeeft zich op straat, in een maalstroom van de grote stad. Hij sluit soms
zijn ogen om zijn gedachten de vrije loop te laten. Hij is gefascineerd door
mensen die uit ramen springen, zoals Malte Laurids Brigge, ook hem deed in
Parijs de wereld zeer. Ook hij sprong vanaf de vijfde verdieping. Hij mijmert
verder over Heidegger, Kafka, T.S. Elliot en vele anderen. En overal ziet hij
mensen van de vijfde verdieping springen.
Hrabal
schreef dit verhaal acht jaar voor zijn dood. Uiterst opmerkelijk is dat hij
zelf overleed op 3 februari 1997 door uit een raam van een ziekenhuis te
vallen, vanaf de vijfde verdieping.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten