‘Dit kan niet waar zijn’ is een boek waar je al zoveel over
gehoord en gezien hebt dat het lijkt alsof je het al hebt gelezen. Dat is wellicht
de reden dat ik niet zo geschokt was van was Luyendijk laat zien. Het boek gaat
over de bankenwereld en hoe mensen in deze omgeving leven, werken en denken.
Aanleiding is de crisis van 2008.
Luyendijk benadert zijn onderwerp als een antropoloog. Als
iemand die niks wist van de City in Londen heeft hij zich in de financiële
wereld ingeleefd. Hij hield een blog bij van The Guardian en kwam zo met steeds
meer mensen uit de financiële wereld in contact.
Een drijfveer van Luyendijk was dat er in 2008, met het
omvallen van de bank van de Lehman Brothers en de daarop volgende crisis, er
werkelijk iets zeer dramatisch aan de hand was, terwijl het overgrote deel van
de bevolking er geen weet van had of het niet interessant vond. Dat het echt om
een crisis ging blijkt uit het gedrag van veel betrokkenen. Mensen zaten
verlamd naar hun beeldscherm te turen, belden naar huis om zoveel mogelijke
geld te pinnen, voedsel in te slaan of te evacueren.
De methode van Luyendijk, betrokkenen interviewen, heeft
één bezwaar. Onder bankiers heerst een omerta, een geheimhoudingsplicht. Mensen
die hem te woord stonden, zonder medewerking van een pr-afdeling, konden op
staande voet ontslagen worden.
De eerste ontdekking die Luyendijk doet is dat de crash van
2008 geen complot
was. Er was geen boze opzet in het spel. Eerst is hij opgelucht, later vind hij
het toch verontrustend. Als niemand het had voorzien, dan vraag je je af: “Van
welke ravijnen heb jij nog meer geen weet.”
Er worden vaak plastische termen gebruikt
om een verschijnsel te omschrijven. De acute ontslagen die regelmatig vallen
heten executies, maar worden ook slachtingen genoemd. Vaak is de volgende dag
een plek weer ingenomen. Tegenstanders moeten worden afgeslacht: ‘rape &
pillage’. Er geldt ‘have lunch or be lunch’. Beurshandel is en zero sum wedstrijd.
“Ik kan alleen winnen als jij verliest, en andersom.”
Wat mij blijft verbazen is de enorme
werkdruk en de verbondenheid met het bankierswerk. Vrije tijd heb je niet, er
is nul ontslagbescherming en mensen leven in een voortdurende angstcultuur.
Bovendien is het een systeem van verspilling van talent. Leyendijk geeft
natuurlijk aan dat de financiële wereld complex is en er een diversiteit aan
functies bestaat. De mensen die hij interviewt zijn toch grotendeels strebers
die al hun tijd aan het bedrijf geven en een hoop geld verdienen, meestal over
de ruggen van anderen.
Een manager die hij spreekt zegt: “We
moeten af van het idee van “de” bank. Die term impliceert een samenhangende
organisatie. Wat je hebt is een verzameling individuen in machtsposities.”
Luyendijk omschrijft het systeem later als “een eilandenrijk in de mist,
bevolkt door huurlingen.” Het is beslist geen strak geleide piramide.
Deze conclusie beangstigt Luyendijk.
Bij een systeem waarbij helder is wie de macht heeft en hoe beslissingen worden
genomen, kun je in theorie iets veranderen. Het financiële systeem werkt
anders. Nieuwe financiële producten zitten zo ingewikkeld in elkaar dat niemand
weet wat precies de effecten zijn die het handelen in zulke producten op de
lange termijn kan hebben. Zelfs van computersystemen is niet duidelijk hoe ze
werken. Zij zijn ook vaak verouderd.
Er is geen enkele reden om aan te
nemen van een crash zoals deze in 2008 plaatsvond niet weer zal plaatsvinden. Men
weet het niet. Hebzucht als verklaring voor de crash schiet te kort. Het is
veel ernstiger. Ook met andere mensen die misschien minder hebzuchtig zijn
blijft het systeem in stand en kan op een dag het wereldwijde financiële
systeem in elkaar storten.
Het
mooie van dit boek is dat de analyse van Luyendijk hier niet ophoudt. Hij
probeert ook te achterhalen wat mensen drijft en hoe het systeem hun gedrag
veranderd heeft. Interessant is dat de stukken op zijn blog worden gelezen door
familieleden
en vrienden die hun geliefden zijn kwijtgeraakt, opgeslokt door de verslaving
aan het werk in de financiële sector. De bankenwereld lijkt iets weg te hebben
van een sekte, waar sommige mensen in verstrikt raken,
Luyendijk bekijkt deze wereld als een antropoloog die een
bijzondere stam observeert. Hij heeft bankiers in categorieën ingedeeld: de
tandenknarsers, de neutralen, de ‘Masters of the Universe’ en de twee gevaarlijkste vormen: de waanbankiers
en de Koele kikkers.
Sommige van deze ondersoorten spreekt hij zelf, anderen
kent hij van verhalen. Je leest hoe zij in het werk staan, hoe zij leven en wat
hun drijfveren zijn Wat mij betreft had hij de antropologische benadering
verder mogen doorvoeren. Ik ben ook benieuwd naar hoe zij eten, wonen, welke
kleren zij dragen, welke gebaren zij maken, enzovoorts. Hij schrijft hier wel
over, maar terloops. Is er bijvoorbeeld een relatie tussen het inkomen, de
buikomvang en de leeftijd van de vriendin van een waanbankier? Ik denk het wel.
Vervolgonderzoek is hier nodig om deze bizarre stam nader te leren kennen.
Een van de figuren in het bankenuniversum is de quant. Dit is een wiskundige nerd die
producten uitdenkt en rekenmethodes erop los laat om de winsten van banken
verder te laten toenemen. De complexiteit van deze producten is zo groot dat bijna
niemand het begrijpt, zeker politici niet.
Ik kreeg bij de introductie van deze quanten een sterke associatie
met de verhalen van Heer Bommel. Alleen lopen de Bommelverhalen altijd goed af.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten