Koos van Zomeren is geboren in 1946.
Hij heeft veel geschreven over de geschiedenis van zijn geboortestreek en over
de geschiedenis van zijn familie. Dit boek uit 1999 draait om het jaar 1946. De
ondertitel luidt ‘verkenning van een geboortejaar’. Het is opgebouwd uit hoofdstukjes
van vier pagina’s. Hij publiceerde de
stukjes eerder in de NRC.
Ieder hoofdstuk gaat over een onderwerp
uit dat jaar. De oorlog is nooit ver weg. Van Zomeren schrijft bijvoorbeeld
over de NS of over de PTT en duikt hiervoor in archieven en citeert uit
personeelsbladen. Het mooiste is als hij op zoek gaat naar sporen van zijn
eigen familie uit Velp en omgeving. Zij werkten in de scheepsbouw en andere
industrie.
De opa van Van Zomeren was
loodbrander bij de AKU (een voorloper van Akzo). Dit was een gevaarlijk beroep.
De mannen dronken liters melk per dag tegen de loodvergiftiging en kauwden op
een soort tabak, anders vielen de tanden eruit. Opa was niet iemand de op de
voorgrond trad. Het personeelsblad van de AKU heette de Spindop. Van Zomeren
leest alle jaargangen. Pas in het nummer van 7 januari 1955 komt hij zijn naam
tegen. Collega Kobus Hutgens was plotseling overleden. “Hij was voor ons een
prettige collega.”
Alles draaide in het jaar 1946 om de
wederopbouw. Het is verbazingwekkend hoe snel zaken weer hun gewone gang namen.
Eind ‘45 waren de meeste postkantoren weer geopend. In die tijd kon een brief
er nog weken over doen bezorgd te worden. In juni ’46 was dat tweeëneenhalve
dag, in oktober van dat jaar was een
brief er weer binnen de gebruikelijk 7 uur.
Niet alles
was even snel hersteld. Er waren natuurlijk enorme tekorten. Koos van Zomeren
kwam ter wereld in een ziekenhuis te Velp. Een zuster die hij spreekt over die
tijd zegt dat het een wonder was dat er mensen gezond uit kwamen. Wanneer een
patiënt het ziekenhuis verliet werden de lakens niet verschoond. En
injectienaalden werden eindeloos gebruikt.
Leuk is als hij krantenberichten en
advertentie citeert, soms pagina’s achter elkaar. De teksten laten goed de
armoede en de kneuterigheid van ons land zien. “Zwart goud gestolen.
Herhaaldelijk werden de laatste weken brandstoffen bij station Velp ontvreemd.
De politie lette daar eens op en heeft twee jonge mannen gesnapt toen ze zich
het zwarte goud toe-eigenden. Ze werden door de politie gratis en warm onderdak
gebracht.”
1946 was ook een jaar van voortgezet
onrecht. Van Zomeren schrijft over een vrouw die terugkeerde uit een kamp. “Als
ze op een zeker adres aanbelt, wordt er open gedaan door een vrouw die háár
japon aan heeft, en in de woonkamer zitten ze op háár sofa. Ja eh, zeggen die
mensen, dat is nu van ons hoor; konden wij soms weten dat u terug zou komen?”
Een probleem dat samenhing met de
vergelding speelde in 1946. Hoe voer je de doodstraf uit? In het ‘gesel- en
worgbesluit’ van 1813 gingen de mannen aan de galg en de vrouwen aan de
worgpaal. Maar in Limburg diende formeel nog de guillotine gebruikt te
worden. Dit vond de overheid te ver
gaan. Bovendien was er geen expertise om het netjes uit te voeren. In Limburg
volgde gratie, elders werd het vuurpeloton ingezet.
Aan het eind van dit prachtige boek wordt
Van Zomeren sentimenteel. Hij heeft een rare familie, maar ziet in dat
waarschijnlijk iedere familie raar is. Het laatste hoofdstuk heet ‘Toen iedereen nog leefde’. Zo vergaat het
ons allemaal. Bij geboorte is iedereen er nog, maar langzaam verdwijnen er
mensen. Het gaat maar door. “Hoeveel levenden je ook verzamelt, er komt een
moment dat de doden in je hoofd in de meerderheid komen.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten