woensdag 5 maart 2025

J.J. Voskuil - Martelaarschap. Dagboeken 1965-1974



Onlangs verscheen het vijfde deel van de reeks dagboeken van Voskuil en werd het tijd mijn achterstand in te lezen en deel drie uit de kast te pakken. Martelaarschap beslaat de jaren 1965-1974, maar tot aan de zomer van 1973 zijn er lange periodes waarin hij niet schreef. Hij voltooit in 1968 het boek Binnen de huid, dat pas na zijn dood zal verschijnen. Hij is daarna, of als gevolg hiervan, voor langere tijd te uitgeteld of te ontgoocheld om zijn dagboek bij te houden. Zelf schrijft hij dat hij geen greep meer had op de situatie en daarom niet kon schrijven. Op 10 juni 1973 pakt hij het weer op, maar heeft hier grote moeite mee: ‘Vanavond, nu het weer zo is, moet ik me daartoe dwingen, omdat ik niet weet wat ik schrijven moet, zo volstrekt zinloos lijkt alles me.’


Voskuil analyseert zichzelf door zijn dagelijkse leven nauwkeurig te beschrijven en te achterhalen waarom hij reageert zoals hij reageert. Dit komt het beste tot uiting in confrontaties op het bureau waar hij werkt en een leidinggevende functie heeft van wetenschappelijk hoofdambtenaar. Hij voelt zich vaak bedreigt en machteloos en is eigenlijk nooit op zijn gemak. Wanneer een collega zijn kamer binnenkomt zet hij zich al schrap, de confrontatie met een ander is in de eerste plaats een bedreiging. Een klein verzoek aan een collega om het aanvangsuur van een vergadering af te stemmen op de aankomsttijd van de trein wordt afgewezen. Hij ziet het bij de ander als spel. ‘Ik speel niet. Sterker, een dergelijk spel van een ander grijpt diep in mijn ziel. Ik voel daar een vijandigheid in, waartegen ik me onmiddellijk verweer.’ Het verweer heeft in dit geval de vorm van een onhandige opmerking.

 

De dreiging ervaart hij vooral van zijn leidinggevende Dick Blok. De scènes zijn vaak hilarisch, maar hebben ook iets treurigs. De kleine ruzies gaan bijvoorbeeld over het wel of niet plaatsen van een artikel in een tijdschrift of hoe het afscheid van een collega gevierd moet worden. Voskuil is fel tegen alles wat met auto’s en autorijden te maken heeft. Hij weigert begin jaren zeventig in een auto te stappen, zoals hij ook lange tijd de televisie in huis probeert tegen te houden; later is hij een enkele keer genoodzaakt mee te rijden met een collega. Zijn vrouw Lousje ziet auto’s als moordmachines, die dieren doodrijden. De autoloze zondag is een zege(n) voor hen, maar de plotselinge drukte op de weg met al die fietsers bevalt Voskuil evenmin. Het brengt op het bureau ook de nodige frustraties teweeg wanneer Blok vrijstellingen voor zijn medewerkers aan wil vragen. Voor Voskuil moeten mensen gewoon zoveel mogelijk thuisblijven en zich alleen in de directe omgeving van hun huis voortbewegen.

 

Zijn dagboeken hebben ook iets van een boetedoening. Hij voelt zich schuldig dat hij meedoet aan de maatschappij. ‘Er zal niets meer zijn om in te geloven. Het wordt een vriendelijk parasiteren aan de trog van de welvaart.’ Zijn ideaal is met een kleine groep mensen je volledig afkeren van de samenleving, maar deze groep wordt na het wegvallen van vrienden - zelfs Frida Vogels is een buitenstaander geworden - steeds kleiner, tot hij alleen met Lousje overblijft. Uitvoerig beschrijft hij in zijn dagboek de eindeloze ruzies met zijn vrouw. Dat kan gaan over de aanschaf van een stofzuiger of een paar sokken, maar ook over hoe je je verhoudt tot een politicus of schrijver die iets heeft beweerd in de media. Eén foute opmerking van Han is voldoende om urenlang verwijten naar zijn hoofd geslingerd te krijgen. Vaak trekt hij zich ’s nachts dan terug in de kleine kamer, later concluderend dat zij waarschijnlijk gelijk heeft. Hij noemt zelfs de woede bij Lousje: ‘een vorm van contact die haar het beste ligt.’

 

De enige ontspanning lijkt hij te vinden in hun fietstochten, het doen van afgebakende klusjes in huis of op kantoor en in het schrijven in zijn dagboek. Het huis uitgaan kent al bedreigingen, die beginnen bij de buren. Hij probeert zoveel mogelijk het contact te vermijden. Zijn afkeer van andere mensen, waaronder ook zijn familie, krijgt soms de vorm van lichte paranoia: ‘Ik heb het gevoel dat er tussen de meerderheid van de mensen een geheime afspraak bestaat waarin ik niet ben opgenomen, omdat zo’n afspraak een hogere waarheid veronderstelt die ik niet zie.’

 

Door het lezen van zijn dagboek, wat op een of andere manier een verslavende bezigheid is, krijg je ook een mooi beeld van de jaren zeventig, zoals met het kabinet Den Uyl, de parmantige Harry Mulisch, de autoloze zondag en de hippies die in het Vondelpark slapen. Veel bekende mensen uit de politiek of uit de culturele hoek wonen in Amsterdam en Voskuil komt ze geregeld op straat tegen. Sommige dingen lijken niet veranderd te zijn. Zo worden de Palestijnen onderdrukt en windt Lousje zich hierover op, zijn er demonstraties in Amsterdam en klaagt men dat de dienstverlening van de postbezorging, toen door de PTT, steeds slechter wordt.

 

Maar al met al, Voskuil schrijft gewoon heel goed en helder. Veel stukken lenen zich ervoor hardop voorgelezen te worden, een langer citaat als voorbeeld. ‘Alles wat in de krant over litteratuur en kunst wordt geschreven ergert me, behalve als het outsiders zijn, halve idioten, die bij toeval in de lens komen. Waarom ik zo'n hekel heb aan mensen die reclame voor zichzelf maken en aan mensen die zichzelf overschatten (niet altijd dezelfden) weet ik niet. Waarschijnlijk is het afgunst, maar ik heb geen zin dat nu uit te zoeken. Je moet trouwens wel van verdomd goeden huize zijn om mij met je aanwezigheid niet te ergeren. Ik ben geen gezellig mens. Bloemetjes en vogeltjes, die kan ik verdragen, bij de gratie van het feit dat ik weinig van ze af weet waarschijnlijk. Dat geldt ook voor musici. Musici ergeren me zelden. Zelfs aan The Beatles of zo heb ik me, bij mijn weten, nooit geërgerd. Wel als mijn buren, die van boven of die van beneden, ze zo keihard draaien dat ik mee moet luisteren, maar dat geldt dan weer die buren. Ik heb gewoon, geestelijk en lichamelijk, te weinig ruimte.’

Geen opmerkingen: