donderdag 27 februari 2025

Roger van de Velde - De knetterende schedels


 

Roger van de Velde (1925-1970) was journalist en schrijver die vanwege een palfium-verslaving jarenlang opgesloten heeft gezeten in Belgische gevangenissen en gekkenhuizen. Hierover deed hij verslag in de bundel De knetterende schedels, die een jaar voor zijn dood verscheen. Deze heruitgave uit 2020 is aangevuld met zijn pamflet Recht op antwoord, oorspronkelijk ook uit 1969. Ik kende Van de Velde niet, maar ik hoorde over hem in een interview met Erik Vlaminck. Hij was werkzaam in de psychiatrie en toevallig werkte hij in dezelfde kliniek waar de verhalen zich afspelen uit De knetterende schedels. Vlaminck herkende zelfs enkele van de patiënten. 


Per hoofdstukje beschrijft Van de Velde één gebeurtenis met één medepatiënt zoals de krachtpatser Vukovic, bijgenaamd de Zigeunerkoning, die een buizenstel van de centrale verwarming heeft losgerukt om er iemand mee te verpletteren, maar Gerrit-met-de-afgesneden-vingers wist dit te voorkomen door zijn oude soldatenmuts af te pakken; Vukovic barstte vervolgens in tranen uit. En zo is daar de trompettist Honoré, dat dachten de dokteren althans. Het idee was dat een creatieve aanleg uit iemands jeugd gestimuleerd moest worden. Honoré bracht er echter niets van terecht en toen een bewaker ontdekte dat ‘qu’il joue de la trompette’ ook kon betekenen dat iemand een idioot was, mocht hij stoppen met trompetteren. Schrijnender is het verhaal van de man die zijn lieve kat om zeep hielp vanwege een kleine diefstal of van de man die na jaren in vrijheid werd gesteld, maar drie dagen later weer op de stoep stond.

 

Van de Velde stelt zich op als waarnemend medepatiënt en is zelf soms onderdeel van een verhaal, bijvoorbeeld wanneer hij zich moet laten knippen bij iemand die hem haat. Hij is bang dat zijn keel wordt doorgesneden, maar de kapper verpulvert slechts de drie sigaretten die hij als betaling aanbiedt. Het zijn mooie verhalen van iemand die als gek wordt behandeld maar dat niet is. Zijn opsluiting hangt samen met zijn verslaving aan palfium, een pijnstiller die hij kreeg na een maagoperatie en die volgens de artsen niet verslavend was. Hij kon er al snel niet meer zonder, vervalste recepten en kwam in aanraking met justitie. In Recht op antwoord beschrijft hij zijn opnames, zijn diagnose en zijn behandeling in de psychiatrische instellingen. Hij schrijft zes jaar vastgezeten te hebben; op Wikipedia las ik dat dat was in periode september 1961 - april 1970; hij was tussendoor dus ook geregeld op vrije voeten.

 

Zijn verhaal is schokkend. Uitvoerig beschrijft hij de afspraak met de psychiater die hem voor gek verklaart en die er dus over beslist dat hij voor onbepaalde tijd wordt opgesloten. Het consult duurt 25 minuten, waarbij het grootste deel van de tijd opgaat aan een lichamelijk onderzoek. In beroep gaan tegen de uitspraak haalt niets uit. In het besluit wordt vermeld dat de opsluiting en behandeling zal bijdragen aan zijn genezing, maar na een vrijlating is hij nog even verslaafd aan palfium en belandt dan alweer snel in een inrichting. Tijdens zijn opsluiting schrijft hij de verhalenbundel Galgenaas, die in 1966 uitkomt. Dit wordt hem niet in dank afgenomen. Hij had een publicatieverbod, maar zijn vrouw smokkelde de teksten in haar ondergoed mee naar buiten. Op een verzoek om toch te mogen schrijven krijgt hij zelfs het verbod om ook na zijn in vrijheidsstelling te mogen publiceren. Gelukkig trekt hij zich hier niets van aan.

 

In het pamflet trekt hij vooral van leer tegen de psychiaters en het systeem van opsluiting, maar hij kijkt ook naar zichzelf. Dat hij soms niet is opgewassen tegen de wat hij elders de verkankerde maatschappij noemt en hij zichzelf daarom als abnormaal bestempelt mag geen reden zijn voor opsluiting. Hij kijkt daarbij naar collega-schrijvers, waarvan er een groot aantal op dezelfde manier in het leven staat en gewoon vrij rondloopt. Hij legt dit zijn psychiater voor, die hierop antwoordt: “Een bende perverse maniakken en seksueel geobsedeerden, die hun artistieke onmacht trachten te verbergen achter obscene bluf. Stuk voor stuk zo niet criminele dan toch potentiële gekken.”

 

De heruitgaven van De knetterende schedels voorzag kennelijk in een behoefte, want het boek is bijna nergens meer te koop. Naast het pijnlijke persoonlijke verhaal en het tijdsbeeld dat hij geeft, weet Roger van de Velde met de observaties van zijn medepatiënten de nodige humor in te brengen. Hij heeft wel een wat plechtstatige manier van schrijven, waar je even aan moet wennen, maar voor wie in psychiatrie is geïnteresseerd en wil lezen over iemand die van binnenuit het leven in een kliniek heeft meegemaakt, is dit een aanrader.

Geen opmerkingen: